to be nice. I am now handing over to secretary Bill who will give you the secretary's report.’
Kolos Bill wiste zich het zweet van het gezicht en zei traag en met tegenzin: ‘President Jack, fellow Binarians and guests, I had a report nicely typed out, but I must have left it in the office. That's handy, that is. However, I went to the meeting of the board the other day and there was one item of par-ti-cu-lar interest to our club.’ Hij keek strak voor zich uit en veegde nog meer zweet weg. Het was ook ontzettend warm en door de open ramen kon je de cicades nog horen. ‘Of particular interest’, zei Bill. ‘However, unfortunately, it slipped me moind’. Hij maakte een berustend gebaar met een reusachtige hand en ging zitten.
President Jack stond alweer overeind met een nieuw plan, we gingen ons voorstellen. Hij sloeg zichzelf over, zei met nadruk van het meisje dat naast hem zat dat het zijn vrouw niet was, en nog iets in kleine letters dat ik niet verstond. Bill werd ook overgeslagen, maar die kenden we al. Daarna stonden ze een voor een op, schuin omhoog of omlaag kijkend, een beetje stommelend, struikelend af en toe, tegen de tafel stotend en houvast zoekend aan de stoelleuning achter zich, soms wat slapjes in de knieën, maar soms ook fier en flink rechtop, zoals de vrolijke dominee.
‘Binary Club of Timboo South’, zeiden ze, ‘John Crabtree, classification retail trade’, en ‘Binary Club of Timboo South, Lew Anderson, classification dairy industry, and this is me wife Doreen’, en ‘Binary Club of Timboo South, Clem Mackintosh, classification fruit growing, and this is me wife, nope, she's not here, apologies from the wife’, en ‘Binary Club of Timboo South, Ron Chapman, classification, classification, classification, sheep raisin, yeah, that's it, sheep raisin’. Dat was aan mijn linkerkant. Nu was het mijn beurt. Pymm kon ik wel zeggen, maar hoe zat het met mijn classification, hoe zei je zoiets, god mocht het weten. Ik stond aarzelend op, maar aan mijn rechterkant werd ik teruggetrokken. De dominee aan de overkant die verantwoordelijk voor me was, was al opgeveerd en sprak mijn naam en classification.
De man aan mijn rechterkant was Lal, classification P.M.G., en tegenover mij zat zijn vrouw Elaine met een paarsgroene hoed. Lal zat onafgebroken in een boekje te schrijven waarbij hij gehinderd werd door een zenuwtrek die zijn ogen en mond in voortdurende beweging hield. Af en toe strekte hij de linkerhand uit naar een doosje dat voor hem op tafel stond, betastte het even, en schreef dan weer verder. ‘Nou zou jij wel willen weten wat ik aan het doen ben’, zei hij, terwijl hij even met zijn linkeroog naar mij keek en aan mijn arm futselde. ‘Wacht maar, wacht nog maar 's even. Ik hou ze in de gaten, die kerels, ik moet ze in de gaten houden, zie je. Got to keep me eye on them’. ‘Wanneer kom jij, Lal?’ vroeg Elaine. ‘Als ze gezongen hebben’, zei Lal zonder op te kijken. Hij schoof een klein liedboekje naar mij toe om me wat te doen te geven. Het Wilhelmus stond er ook in. Maar eerst kwam het eten, harde groene erwten met blokjes wortel, een glimmende aardappel en wat bruine vellen en vliezen. Ik keek verwijtend naar Donald, maar hij zag me niet.
‘Grappige naam heb jij, Pymm’, zei Lal kauwend, en Elaine vroeg of het koud was in Holland en ik vroeg waarom het nu eigenlijk Binary Club heette. ‘Simple’, zei Lal, ‘Binary means two, doesn't it? Well, in the Club we have two representatives of each profession’. Ik vroeg ook nog wat er na het zingen zou gebeuren, maar Lal wuifde het weg en zei: ‘I just got to keep me eye on these fellers’. Ik had het benauwd gekregen bij de gedachte aan het zingen. Het zou natuurlijk uitdraaien op solozang van de gasten. Dat is in dit zanglustige land al niets biezonders en in de sfeer van good fellowship and international understanding van deze avond leek het me opgelegd. Het hete zweet brak me uit, want ik kan het niet en ik durf het niet, en ik begon al een paar snerpende zinnen te bedenken waarmee ik van me af zou slaan: if you people think that you can build international understanding on such carelessness as is shown by the innumerable misprints in my national anthem, the Wilhelmus, in this edition of your song book, en ik zou het nietige boekje daarbij verachtelijk op mijn handpalm te kijk zetten. De dominee liep naar de piano, sloeg er wat klepperende tonen uit en riep: ‘Twenty-seven I think’. Ze zongen mompelend en rafelig, Lal wees me de woorden van no. 27 in het boekje, terwijl ik een vriendelijker formulering trachtte te vinden voor die opmerking over het Wilhelmus, want het waren toch eigenlijk wel goeie kerels en ze meenden het best. My national anthem was trouwens een idiote uitdrukking, dat zegt alleen een ambassadeur.
Het zingen hield op, de dominee zei vrolijk: ‘Not very good’ en liep terug naar zijn plaats, en toen keken ze allemaal naar mij. Ik wilde opstaan om het dan toch maar eens hard te zeggen van die drukfouten, maar ze keken niet naar mij, maar naar Lal, die nerveus achter zijn stoel stond te wiebelen