De kranten
E. Damen
Het leven wordt door de krant begeleid. Als de krant niet komt, omdat de grafici staken, of verschijnt met een noodeditie, wordt dat wel even gemerkt, maar pas wanneer er voortdurend sprake is van acties en stakingen in de dagbladondernemingen, gaat het publiek zich afvragen wat er in de bedrijfstak aan de hand is. Er waren op de kranten looneisen, maar die waren er in andere sectoren ook. Van de nationale door de vakbeweging gestelde looneisen, tekende zich al vrij spoedig af, dat zij tot een compromis zouden leiden: 2 maal 5% binnen enkele maanden, plus enkele bijkomstigheden. De eisen der grafici van een loonsverhoging van 20% gingen daar nogal ver boven uit, en ongeveer tezelfdertijd kwamen ook de journalisten met indicaties van eisen in dezelfde orde van grootte. Speciaal in Amsterdam leek het nationale loonaccoord van 10% niet veel indruk te maken op de grafici en zij zetten min of meer tegen de zin van hun oude en machtige vakbond acties en activiteiten voort. Actie is gevoerd in dagbladondernemingen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, waar meer dagbladen werden gedrukt, zodat grote groepen van de bevolking er geleidelijk achter kwamen, dat een element van onrust zijn intrede had gedaan in de krantenwereld. De kranten zelf berichtten er vrij summier over. Wel werd door de gezamelijke Amsterdamse dagbladdirecties een brief aan de grafici in hun bedrijven verzonden, die wel is gepubliceerd en waarin globaal werd uiteengezet dat de eisen het voortbestaan van de ondernemingen bedreigden. Geschreven werd dat de grafici de tak niet moesten afzagen, waarop zij zaten. Inmiddels zijn acties en korte stakingen voortgezet.
Zoals bij de grote meerderheid der industriële werknemers zijn de lonen van grafici en journalisten geregeld in collectieve arbeidsovereenkomsten. Het tot stand komen van de nu geldige c.a.o. die tot begin 1964 loopt, heeft nogal voeten in aarde gehad. De verbeteringen t.o.v. de voorafgaande c.a.o. waren niet spectaculair en omdat ze moesten blijven o.a. ‘binnen de normen’ van de fameuze 2,7 resp. 3,2% hebben de rijksbemiddelaars er de hand in gehad er nog iets af te doen - t.a.v. de vakantieregeling namelijk. Intussen is als bij veel Nederlandse arbeiders het loonniveau zodanig geworden, dat een verbetering van de lonen met enkele procenten goeddeels wordt geabsorbeerd door de progressie in de inkomstenbelasting; mede omdat er in deze sector vrij veel overwerk wordt verricht - o.a. op de zaterdagen - ligt een inkomen van een volledig geschoolde graficus al vrij spoedig boven de grens van de inkomstengelasting (circa f 8000). In het verleden behoorden de grafici tot de topklasse der geschoolde arbeiders. Dat is nu niet meer zo. In de metaalsector wordt in het algemeen niet minder betaald. Verder zijn er de sectoren met de zwarte en grijze lonen (bouwnijverheid, ambacht). Daarenboven is er de grote groep van industriearbeiders, vaak slechts geoefend en weinig geschoold, welke groep nominaal wellicht iets minder inkomen heeft, maar zich verheugt in allerlei secundaire faciliteiten van kantine tot kindertehuis en van dertiende maand met Kerstpakket tot fabrieksuitstapjes naar de Ardennen. Er zijn nu eenmaal tal van manieren om de arbeider het leven te veraangenamen en de kosten daarvan spelen in de grote industrie geen belangrijke rol, daar in de kostprijs der produkten de loonfactor in betekenis afneemt, hetzij door mechanisering, hetzij door ‘doorberekenen’ o.a. als het exportartikelen betreft. Zo er voor de
grafici al niet van een uurloonachterstand kan worden gesproken, zij hebben toch het gevoel relatief te zijn achtergebleven. Bij de journalisten ligt het anders; die hebben altijd zowel absoluut als relatief met betrekkelijk weinig tevreden moeten zijn. Het verloop is dan ook bij de huidige conjunctuur groot en het wordt wel aardig geillustreerd door het feit, dat zelfs het Algemeen Nederlands Persbureau nu om een hoofdredacteur moet adverteren.