taire ekonomen, werkte dag en nacht, en deponeerde het rapport in vijf delen op de drempel van de regering lang voor de algemene verkiezingen van 1964, met opzet; maar ook, bij ongeluk, twee dagen nadat Lord Home eerste minister was geworden.
Het rapport, een meesterstuk van sociologische en ekonomische metodiek, pleit zoals bekend voor radikale uitbreiding. De voornaamste aanbeveling is dat het aantal volledige studenten omhoog moet van 216.000 op het ogenblik tot 390.000 in 1973 en vervolgens tot ongeveer 500.000 in 1980. Daarvoor moeten alle universiteiten uitgebreid worden en er moeten zes nieuwe komen (dan zijn er in totaal tien nieuwe sinds de oorlog). Op de dag dat het rapport verscheen zei de eerste minister dat de regering het ‘in zijn geheel aanvaardde’, en de universiteiten zijn dadelijk druk gaan discussiëren en plannen gaan maken, want er wordt van alle kanten geld beloofd als de plannen gauw ingediend worden.
Waarom is er ineens zo'n haast? vragen de cynici. Het is al vaak gebeurd dat de aanbevelingen van Royal Commissions verworpen of verwaterd zijn, of genegeerd of jarenlang terzijde gelaten voordat er eindelijk eens iets gedaan werd. Iedereen moet weer denken aan het werk van Sir John Wolfenden en zijn collega's, die drie jaar zwoegden aan het verzamelen van de feiten over prostitutie en homosexualiteit; de meeste van hun ideeën over de eerste kwestie werden overgenomen, maar over de laatste niets. Er zijn blijkbaar geen stemmen te winnen met de herroeping van een wet die homosexualiteit zelfs tussen volwassenen strafbaar stelt. Daarentegen zijn er waarschijnlijk veel stemmen te winnen met de ongekend snelle aanvaarding van het Robbins Report. Het rapport was precies wat de Conservatieven nodig hadden. Juist nu ze aan de reactie verslingerd leken met hun keuze van een nieuwe leider uit het Hogerhuis, kregen ze ineens de kans om zich weer helemaal ‘bij de tijd’ voor te doen, waarlijk modern, uit volle overtuiging progressief.
Het is niet de schuld van Lord Robbins; maar in het onderwijs is niemand erg gelukkig met de overhaaste aanvaarding van het rapport. Er zal onafzienbaar veel geld voor nodig zijn, en de universiteiten vrezen dat de regering zich bedenken zal na de verkiezingen. Intussen zullen er meer studenten toegelaten zijn, en dan komt er toch weer minder geld voor gebouwen en salarissen dan op het ogenblik beloofd wordt. Iedere ekonomische belofte van de regering is tenslotte afhankelijk van gunstige ekonomische omstandigheden, en die zijn er toevallig altijd in verkiezingsjaren; maar het volgend jaar is juist altijd slecht, zodat iedere oprechte bureaukraat en staatsman plotseling doordrongen is van de noodzaak om te bezuinigen.
Een ander punt is van nog meer fundamenteel belang: dat van de prioriteit. Er zijn erg veel mensen van mening dat de nood van de Britse scholen even dringend
of nog dringender is dan die van de universiteiten. De cijfers van het Robbins Report zijn gebaseerd op de aantallen van degenen die onder de bestaande omstandigheden al voor toelating tot de universiteit in aanmerking komen of zullen komen, maar voor wie er op het ogenblik geen plaats zou zijn. Het rapport spreekt alleen van het recht op een plaats voor ieder kind dat voor toelating in aanmerking komt (op het vasteland is dat vanzelfsprekend, maar in Engeland betekent het volledige staatsbeurzen voor alle studenten en de handhaving van de huidige verhouding van universitaire staf tot studenten, die ongeveer 1:10 is, de gunstigste ter wereld). Dit ‘recht’ moet vervolgens gezien worden tegen de achtergrond van de splitsing in het Engelse onderwijs, tussen de kinderen die na hun ‘11 plus’ examen doorgaan naar
grammar schools of partikuliere scholen (bekend als
public schools) en de grote meerderheid die op de tweede rang, in
secondary schools, terecht komen en daar als ze vijftien zijn weggaan met minder opleiding voor beroep of ambacht dan ergens anders in Europa. Er zijn al twee