figuren of vakministers? M.a.w.: zijn zij minister geworden op grond van hun stevige politieke beginselen en hun degelijke politieke ervaring - of alleen maar als bestuurders met een voldoende kennis van zaken? Ik zal het begrip ‘politiek’ zo ruim mogelijk nemen. Niet in de onnozel ruime betekenis van ‘lid van een partij’ (dan zou men in ons land over tienduizenden politici beschikken), maar in de zin van ‘politicus’, die minister is geworden door zijn bekendheid als parlementariër of door zijn publieke optreden als voorman van zijn partij.
In Engeland zijn alle ministers politieke figuren, ongeacht of zij kabinetsminister zijn of niet. Zij zijn allen lid van het Lagerhuis of het Hogerhuis. Zij zijn actieve politici, al zijn de politieke bedrevenheid en politieke werkzaamheid van de een groter geweest dan van de ander. De vakminister is in deze situatie niet uitgesloten, omdat men op de verschillende posten natuurlijk het liefst de meest bekwamen plaatst. Maar de politieke positie (ook vaak binnen de partij) geeft de doorslag.
Door de totaal andere structuur van de Nederlandse politiek, mag deze vergelijking met Engeland, die dikwijls wordt misbruikt, niet als bewijs gelden voor de minderwaardigheid van onze kabinetsvorming. Ik wil slechts aanduiden, wat men onder een politieke minister mag verstaan.
In Nederland is het altijd moeilijk geweest kabinetten samen te stellen met alleen maar politieke ministers. Feitelijk heeft men sinds 1848 steeds met een mengsel van politieke ministers en vakministers moeten werken, al lag het zwaartepunt veel meer dan tegenwoordig bij de politiek, bij het beginsel. Er is hierover al onbehagen ontstaan ten tijde van Kuyper, die het denkbeeld heeft gelanceerd een ‘inner cabinet’ te vormen van zuiver politieke ministers, die de beslissingen in de politieke kwesties zouden moeten nemen. De vakministers zouden hieraan niet te pas komen. Er is wel over gediscussieerd, maar het denkbeeld was niet populair, omdat de antirevolutionair het vraagstuk te simpel had voorgesteld. Dat is jammer geweest, want Kuypers opvatting was niet zo slecht, zeker niet wanneer men het parlement in zijn beschouwingen betrekt.
In het kabinet-Marijnen, verrassend vlot geconstrueerd, zitten vijf politici in de ruime betekenis: Biesheuvel, Bogaers, Toxopeus, Witteveen en mevrouw Schouwenaar. Men kan in dit lijstje een correctie aan brengen. Witteveen en mevr. Schouwenaar hebben als leden van de liberale Eerste-Kamerfractie nooit midden in de politiek geleefd en ten aanzien van de laatste zou men nog kunnen aanvoeren, dat zij een volstrekt onpolitiek departement heeft gekregen, dat men gelijk kan stellen met bijv. volksgezondheid. Laat ik het echter bij deze vijf houden. Dan blijven er nog acht over.
Die acht zijn vakministers. Tegenwerping: er zijn nota bene vier oud-ministers
onder en drie oud-staatssecretarissen. Zijn dat soms geen politici? Het antwoord is: deze oud-ministers en oud-staatssecretarissen zijn
geen politici. Marijnen was ambtenaar, later secretaris van de katholieke werkgevers, werd minister van landbouw zonder een greintje politieke ervaring. Hij was vakminister (zelfs niet helemaal) en is dat vier jaar lang gebleven, totdat hij, als laatste mogelijkheid voor de K.V.P. ministerpresident werd. Van Aartsen komt ook uit de ambtenarij, is ook secretaris geweest van een werkgeversorganisatie, was weliswaar wethouder van Den Haag, maar kan daaraan geen politiek brevet ontlenen, omdat het wethouderschap een bestuurlijke functie is geworden en vrijwel niets politieks meer heeft. Veldkamp, oud-ambtenaar, is jaren-