zichtige, eerbiedige manoevreren om de nòg betere banen. Zelfs voor wie helemaal geen baan wil valt er nog wel eens een kruimeltje welvaart mee te pikken tegenwoordig, zeker met wat artistiek of ander talent. We zijn niet arm en niet staatsgevaarlijk, dus de politie bedreigt ons niet. We zijn maar een kleine mierenhoop, maar heel wat soepeler en aangenamer georganiseerd dan de meeste andere. Het grootste deel van de wereldbevolking zou dolblij zijn met onze irritaties, die onvermijdelijk vastzitten aan veel moois. Waarom dan ach en wee roepen? Omdat een mens misschien wel een mier is, maar een mier met zenuwen.
Zo, dat staat er. Het is een aanhef voor een stuk over politiek voor het Hollands Maandblad, zoals ik er het afgelopen jaar verschillende geproduceerd heb zonder ze ooit af te maken. Deze keer ga ik door, want ik geloof dat ik onder het schrijven de oorzaak van die stagnatie heb ontdekt: sinds Nieuw Guinea ben ik een mier die zijn nest kwijt is, maar die zich probeert te gedragen alsof er niets aan de hand is. De vanzelfsprekende identificatie met het standpunt van de samenleving, met alle kritiek die men daarbij op bepaalde verschijnselen erin hebben kan, gaat me niet meer overtuigend af. Sommigen hebben dat outsidersgevoel van jongsaf, anderen lopen het op door een klap met een gummistok of de ontdekking dat ze deel uitmaken van een minderheidsgroep; bij mij was Nieuw Guinea ervoor nodig.
Vòòr die tijd was ik een insider, een Nederlands progressief met mate en redelijkheid. Misstanden genoeg, maar die zijn er om opgeruimd te worden, al duiken er altijd nieuwe op. Lunshof en Charles, Pieter 't Hoen en Luns: weliswaar betreurenswaardige, maar toch vooral komische uitwassen van de Nederlandse samenleving. Met de bewapening en de arme landen gaat het mis, maar er zijn lichtpunten, we redden het nog wel. Altijd bereid de omstandigheden in bescherming te nemen tegen paniekhazen en ongebreidelde kankeraars. Ook in dienst een redelijk goed militair: een hekel aan de dienst zelf, maar begrip voor de noodzaak ervan.
Toen werd ik, door de komische regering van De Quay, Luns en Visser, in de kraag gepakt en in Sorong neergezet; een paar futiele gebaren waren het enige dat ik terug kon doen. Ik leerde de Elsevierlezers daar van dichtbij kennen, en merkte dat zij even sterk en met meer recht een insidersgevoel over Nederland hadden. Ik merkte ook voor het eerst iets van het ongerichte, maar drukkende wantrouwen, gebaseerd op grondeloze onkunde, van de Nederlandse gewone man tegen de hoge heren, die hij toch al kankerend blijft volgen door dik en dun. Hier was een steekproef van Nederlanders, en ik was er een geïsoleerde minderheid van één. Het is iets anders om zoiets van te voren te bedenken dan het te ondervinden; een paar maanden lang was ik een soort neger, zij het een geprivilegeerde. Ik vond dat mijn vrienden thuis zich lang niet genoeg over mijn zaak opwonden, al deden ze nog zo hun best. Ik kon het Nederlandse volk plotseling niet als minder vreemd zien dan een pas ontdekte papoeastam. De normale omstandigheden zijn allang weer teruggekeerd, maar ik denk dat ik die visie nooit meer helemaal kwijtraak.
Mijn politieke opinies zijn vrijwel onveranderd gebleven. Ik praat nog net zo, maar ik mis de langere adem die nodig is om er over te schrijven. Daarvoor lijkt het insiderschap nodig, de fictie dat men deelneemt aan een proces van politieke besluitvorming, dat men zoal niet voor gelijkgezinden, dan toch voor op dezelfde manier denkenden schrijft. Het is een fictie die men best als fictie mag doorzien, maar die stand moet houden zolang het schrijven van een artikel duurt. Ik geloof nog steeds dat internationale samenwerking nodig is om een kernoorlog te voorkomen, dat de individuele vrijheden waard zijn om verdedigd te worden, dat de arme landen ontwikkeld moeten worden. Maar ook ben ik er vast van overtuigd dat er van een ontwapening niets komt, dat het gevaar voor kernoorlog zal blijven dreigen, dat het nationalisme en de vreemdelingenhaat overal in de wereld, ook in Europa, groeien, dat de arme landen waarschijnlijk arm zullen blijven en zeker voor onafzienbare tijd tyranniek zullen worden geregeerd, en dat de verdediging van individuele vrijheden steeds meer berust op een bondgenootschap met krachten die die vrijheden, als het hun uitkomt, zonder aarzelen zullen laten vallen. Wat Nederland betreft: dat is, alle succesvolle sociale en politieke hervormingsacties ten spijt, hard bezig een tot de nok volgestouwd en vrijwel onbewoonbaar landje te worden, al was het alleen maar door het lawaai. De overgrote meerderheid lijkt met die ontwikkelingen best tevreden, en kijkt er wel voor uit zich ontevreden te laten maken. Niet alleen Nederland, maar daardoor de hele wereld lijkt me van een nukkige vriend tot een zich soms wel aardig voordoende vijand te zijn geworden. Vervreemding, noemde de Jonge Marx dat geloof ik.
Zoals gezegd, het is een ongezonde