Kardinaal de Jong kwam van Ameland. Als die nog eens paus geworden was had de wereld een opperkerkbewaarder gehad, afkomstig uit Ameland. Ongelooflijk, dat nog wel, maar al veel minder voor iemand die er geweest is. Willebrordus of Bonifacius bij Dokkum vermoord, dat waren toch, dacht ik vroeger, de meest Noordelijke sporen van Roomse missionarissen. Desnoods Bartlehiem, maar Ameland, daar woonde in mijn verbeelding alleen een vuurtorenwachter, die een eenzame zonderling was en dus zeker niet katholiek, want dat ben je alleen in gezelschap, in de nabijheid van een pastoor en met kansen op carnaval.
Maar toch, wat een ander perspectief voor een boer in Ballum, vergeleken met dat van randstadbewoners. Nes is voor hem het centrum van zijn dagelijks land. ‘Ik leef onder de rook van Nes’. Met de veerboot gaat hij een paar keer per jaar het volle leven in, naar Holwerd. Eens in het jaar laat zijn broer die in Warga woont hem Leeuwarden zien, vol flats en lang niet meer wat het vroeger was, vindt hij. Zijn huwelijksreis maakte hij naar Amsterdam. Daar raakt hij zijn leven lang niet over uitgepraat, al heeft de televisie, met opnamen van de binnenlanden van Kameroen, zijn wereldbeeld iets veranderd. Niet veel overigens: tussen kijken naar beweegfoto's en zelf ergens rondlopen is een groter verschil dan tussen Wereldkroniek en televisie. In plaats van plaatjes kijken en lezen werd het plaatjes kijken en luisteren, in principe hetzelfde idee.
Dit hoofdschudden over het verschil in perspectief is van evenveel waarde als dat van de Fransman die zich verwondert dat mensen in Rotterdam geboren kunnen zijn en toch paus worden. Toch blijft er iets inzitten. De civilisatie heeft centra: geografisch en in dichtheid van het aantal mensen dat de loop van de beschaving bepaalt. De kardinaal uit Ameland is eenzelfde verschijnsel als de miljonair geworden bakkersknecht. Zij zijn excentrisch begonnen: dat geeft een romantisch accent aan hun belevenissen.
Het aureool van Van Gogh heeft te maken met zijn barbaarse, volgens geruchten grotendeels onder de zeespiegel gelegen geboorteland. Hij hoort bij de molens en de klompen, bij Indianenwigwam en olifantstanden. De rage voor de primitieven kan Van Gogh goed gebruiken, want in de ogen van miljoenen geciviliseerden was hij een ruige holbewoner. Zijn naam alleen al is voor beschaafden, voor mensen uit de twee of drie landen met een eigen glorieuze geschiedenis zoals De Gaulle dat noemt, niet uit te spreken. Dat is zoals het hoort: wie afdaalt in de duisternis en de nattigheid van vóór de westerse civilisatie, komt terecht in onuitsprekelijke mysteries. Van Gogh: dat was de man die de oorsprong van de wereld nog in zijn blik had, en daarmee ook haar einde: cypressen, boomgaarden, huizen, mensen die trillend, met dikke geëxalteerde strepen, in vlammen opgaan.
Ouders krijgen iets zieligs in de ogen van kinderen, wanneer de kinderen merken dat zij zo'n groot stuk bestaansreden van de ouders hebben opgezogen, wanneer zij inzien dat de rollen zijn omgedraaid en dat al heel vroeg waren: dat namelijk de ouders zich afhankelijk voelen van de kinderen in wie zij zoveel van zichzelf herkennen, leggen, beleggen, en niet andersom. Het contrast tussen de formele en de werkelijke gezagsverhouding wordt dan pijnlijk in de omgang. Maar hoe dat te voorkomen? Jezelf zo min mogelijk verliezen in je kinderen? Vroeg vertellen hoe het zit en dat je weet hoe het zit? Maar het effect van dit soort incidentele voornemens en voorlichting is miniem vergeleken bij de invloed van de jarenlange, onbeheersbare praktijk van het dagelijks leven.
Ik hou meer van bos dan van zee. Wij spelen veel vossejacht en verstoppertje in het grote bos achter het huis. Het plezier is te danken aan van allerlei. Achter de top van een beboomde heuvel liggen en door de helmsprieten kijken naar wie hem daar beneden wantrouwig speurend is. Het microscopische leven is vlakbij: tussen de dennenaalden kruipen mieren en torren. Er zijn konijnenholen, keutels, veren, skeletresten. Het is oorlogsspanning zonder werkelijk gevaar, de imitatie van het infanteriegevecht. Namaak oorlog, namaak jacht, namaak angst, namaak verlatenheid. Maar het zijn soms echte konijnen en fazanten die doen schrikken als je bijna op ze trapt, en ook de paniek van A., wanneer zij zich even alleen en verloren in het bos waant, heeft niets kunstmatigs of kinderachtigs.
Bij het spoorleggen is het de macht over de bewegingen en ontdekkingen der volgers; de opwinding bij het tussentijds loeren naar hun vorderingen; hard dwars door het bos lopen als insider, met af en toe vreemde, buitenissig geklede toeristen op de paden die door het gevechtsterrein leiden, afkomstig uit de wereld der onwetenden, der nietdeelnemers. Het is bovendien beschavingswerk: een stempel drukken op de wildernis, met wollen draden, papier, mededelingen en pijlen.
De zee verschaft veel minder kansen. In