| |
| |
| |
Het historisch materialisme
K. van het Reve
Officieel wordt het historisch materialisme als de toepassing beschouwd van het dialektisch materialisme op de menselijke samenleving, of op de sociale wetenschappen als men wil. ‘De belangrijkste uitdrukking van de grondbeginselen van het dialektisch materialisme als een afgeronde en tot het laatste toe konsekwente wereldbeschouwing en methode is de toepassing van het materialisme en de dialektiek op de menselijke maatschappij. Die uitbreiding, toepassing van de stellingen van het dialektisch materialisme op de ontwikkeling der maatschappij is het historisch materialisme. Het historisch materialisme is een organisch deel van de filosofie van het marxisme-leninisme,’ zegt Filosofskaja enciklopedija. Interessant is hier weer de zinsnede ‘als een afgeronde en tot het laatste toe konsekwente wereldbeschouwing en methode’ - een van die talrijke prijzende uitlatingen over zichzelf, waarmee deze leer haar eigen publicaties besuikert.
In werkelijkheid hebben dialektisch en historisch materialisme niet zoveel met elkaar te maken als men wel doet voorkomen. Men kan zeer wel aanhanger van het historisch materialisme en tegenstander van het dialektisch materialisme zijn, en omgekeerd. Zij hebben niet veel meer gemeen dan het woord ‘materialisme’ en het feit dat zij deel uitmaken van dezelfde leer. Historisch is het zo, dat het dialektisch materialisme later is ontstaan: de meeste beweringen dezer filosofie zijn afkomstig uit boeken van Friedrich Engels, die respektievelijk gepubliceerd zijn in 1878 (Herr Eugen Dührings Umwalzung der Wissenschaft), 1886 (Ludwig Feuerbach und der Ausgang der klassischen deutschen Philosophie) en 1925 (Dialektur der Natur), terwijl het historisch materialisme zijn klassieke formulering in 1859 vond.
Er zijn grote verschillen tussen deze beide onderdelen van het marxisme-leninisme. Het historisch materialisme is niet, als het dialektisch materialisme, een combinatie van vrij primitief realisme en materialisme met enkele hegeliaanse formules, maar een combinatie van opvattingen, die elk voor zich al te vinden zijn in de 18e en 19e eeuw vóór het optreden van Marx en Engels, opvattingen die soms zonder toedoen van het marxisme tot in onze dagen zijn blijven bestaan en soms ook dank zij het marxisme een langer leven hebben gekregen dan hun misschien anders beschoren zou zijn geweest. Velen voor wie de uitspraak ‘de kwantiteit slaat om in de kwaliteit, en omgekeerd’ een openbaring of althans een nieuwtje betekent, zullen in menig historisch-materialistische bewering een sterke gelijkenis herkennen met opvattingen die tot het gemeenplaatsenarsenaal van de ontwikkelde wereldburger behoren.
Zo zullen ook vele niet-marxisten van mening zijn dat iemands wereldbeschouwing voor een belangrijk deel bepaald wordt door de sociale groep, waartoe hij behoort. Die opvatting heeft een welhaast even grote spreiding als de opvatting dat iemands zieleleven in aanzienlijke mate bepaald wordt door zekere gebeurtenissen uit zijn prille jeugd. Veel mensen houden trouwens beide opvattingen voor juist. Welhaast iedereen draagt enkele ‘historisch-materialistische’ uitspraken met zich mee: ‘Het kapitalistische systeem heeft de neiging bepaalde uitvindingen tegen te houden als daardoor de winst in gevaar komt’, een mening waarvan de populaire versie luidt: ‘Philips zou best een gloeilamp kunnen maken die niet kapot gaat, maar Philips doet dat niet omdat daardoor de verkoop achteruit zou gaan’. In een Russisch handboek vindt men deze gemeenplaats als volgt geformuleerd: ‘De monopolies trachten de technische vooruitgang tegen te houden, zij kopen nieuwe patenten op en begraven vele daarvan in hunne brandkasten’.
Andere voorbeelden: ‘De buitenlandse politiek van Nederland wordt bepaald door de belangen der grote bedrijven’ of ‘De Egyptenaren hebben bijgedragen tot de ontwikkeling der astronomie omdat zij voor het vaststellen van de overstromingsperiodiciteit van de Nijl astronomische gegevens nodig hadden’, of ‘De Romeinen kenden reeds allerlei machines, maar zij gebruikten die niet omdat slavenarbeid goedkoper was’ of ‘De slavernij werd in Amerika afgeschaft omdat de technische vooruitgang het gebruik van slaven onvoordelig maakte’. Men
| |
| |
lette hier overigens op het merkwaardig licht, dat die twee laatste uitspraken op elkaar werpen. Nog meer voorbeelden: ‘Wie de pers heeft, beheerst de openbare mening’, ‘Politieke partijen zijn eigenlijk niet veel meer dan economisch-sociale belangengroepen’, ‘Men kan de gedichten van Heine niet begrijpen als men niets weet van de positie van de joden in Dusseldorp aan het begin van de 19e eeuw’, ‘Moderne oorlogen worden gevoerd om afzetgebieden en grondstoffen’, ‘Calvijn was nu eenmaal een kind van zijn tijd en daarom liet hij zijn tegenstander Servet levend verbranden’, ‘Achter politieke revoluties gaan sociale omwentelingen schuil’, ‘Een kunstwerk moet beschouwd worden als een weerspiegeling van onze tijd’, ‘Er bestaan geen eeuwige en absolute waarheden: iedere tijd, iedere sociale groep heeft zijn eigen opvattingen’.
Beziet men het historisch materialisme als Europees cultuurverschijnsel tussen ruwweg 1860 en 1960, dan moeten we daaronder vooral de notie verstaan dat - we zullen het citaat straks bij Marx tegenkomen - ‘het maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt’, een formule die niet erg duidelijk is, maar die in dit verband zeggen wil dat het gedrag van individuen en groepen (het productieschema van Philips, de buitenlandse politiek der Nederlandse regering, de opkomst der astronomie in de Oudheid, het niet gebruiken van machines door de Romeinen, het wel gebruiken van machines door de Amerikanen, het hoofdartikel in welke krant dan ook, het partijprogram van iedere partij, de poëzie van Heine, de theologie van Calvijn, de Franse revolutie, de tien geboden) veelal, ja altijd verklaard kan, ja moet worden uit de structuur van de maatschappij die al de hierboven opgesomde dingen voortbracht, en op geen andere manier verklaard kan worden. In zijn meest primitieve, maar ook meest verbreide vorm houdt het historisch materialisme zich vooral bezig met het verklaren van handelingen van personen en groepen uit de sociaal-economische ‘belangen’ van de maatschappelijke ‘klasse’ waartoe die groepen of personen behoren.
Deze ‘belangentheorie’ speelt zowel bij Marx en Engels als bij het niet-communistische marxisme in zijn vele varianten als ook bij het sovjetmarxisme een enorme rol. Wij willen bij deze ‘belangentheorie’ een ogenblik stilstaan.
Het interessante aan deze theorie zijn de beginselen, waarvan zij stilzwijgend uitgaat. Het eerste beginsel is, dat de afzonderlijke mens, evenals de maatschappelijke ‘klasse’ waartoe hij behoort, bepaalde, objectief vaststelbare ‘belangen’ heeft. Dit is op zichzelf reeds een zeer stoutmoedige, zeer naieve mening, die voor de marxist even vanzelfsprekend is als hij dat waarschijnlijk was voor de 18e en 19e-eeuwse rationalist en liberaal. Het is bijvoorbeeld het ‘belang’ van de kapitalist om zich te verzetten tegen de proletarische revolutie. Waarom? kan men zich hier afvragen. Volgens de leer helpt dat verzet hen immers helemaal niet. Wat is, kan men verder vragen, nu eigenlijk het ‘belang’ van de Nederlandse arbeider omstreeks 1920? Meewerken aan het ontstaan van de zo verfoeilijke ‘arbeidersaristocratie’ en zo zijn materiele positie verbeteren, of een revolutie voorbereiden waarna hij decennia lang in materiele omstandigheden moet verkeren vergelijkbaar met die van zijn Russische collega annis 1920-1960 - om van het geestelijk klimaat, de terreur etc. maar te zwijgen. Waar ligt hier het ‘belang’? Is het geven van onafhankelijkheid aan Indonesië strijdig of in overeenstemming met het ‘belang’ van de Nederlandse kapitalisten? Hoe moet men dit vaststellen? De leer geeft op deze vragen geen antwoord. Zij maakt alleen van de grote vaagheid van dit begrip ‘belang’ gebruik om iedere handeling uit een belang te verklaren. Als de sociale positie van de arbeider ‘verslechterd’ wordt - langere werktijden, lagere lonen, minder gunstige sociale voorzieningen - dan wordt de kapitalist tot deze verslechtering gedwongen door zijn ‘belangen’. De leer weet ons zelfs uitvoerig voor te rekenen dat het kapitalisme noodzakelijkerwijs tot
deze ‘verslechteringen’ leidt - de zogenaamde Verelendungstheorie. Als echter de positie van de arbeider door de kapitalist verbeterd wordt, blijkt dat ook hier de kapitalist geleid wordt door zijn ‘belang’: het nalaten van die verbeteringen zou tot opstand of zoiets hebben geleid, die kapitalist ‘moest’ wel. Zijn ‘belang’ eiste deze concessie.
Redelijkerwijs is het heel moeilijk te zeggen wat het ‘belang’ van een groep of een individu is, zelfs als men zich, zoals het marxisme-leninisme doet, beperkt tot het financiële belang. Als dat financiële belang altijd automatisch duidelijk was zouden de kapitalisten niet zoveel geld hoeven uit te geven voor het huren van mensen die moeten uitmaken waar dat belang ligt - en dan zouden er op dat gebied niet zoveel vergissingen worden begaan.
Het tweede beginsel waar men stilzwijgend van uitgaat is de veronderstelling dat de mens, of althans de klasse waar hij toe behoort, zijn eigen belang kent. Ook dit is een hoogst problematische stelling. Zo het
| |
| |
al moeilijk is om twintig jaar later vast te stellen waar het ‘belang’ lag van de Nederlandse kapitalisten in 1945, hoe moeilijk moet het dan wel voor de heren zelf geweest zijn.
Een derde beginsel waar stilzwijgend van wordt uitgegaan is, dat het streven naar financieel voordeel de grootste drijfveer der geschiedenis is en bijvoorbeeld de oorzaak is van de eerste wereldoorlog. Dat bij het maken van gevaarlijke ontdekkingsreizen, het veroveren van vreemde werelddelen en het voeren van bloedige oorlogen de gouddorst wel eens eerder alibi dan echte drijfveer geweest zou kunnen zijn is een vermoeden dat nooit bij een marxist zal rijzen.
Tenslotte gaat men uit van de stilzwijgende veronderstelling dat de mens, inzicht gekregen hebbend in zijn eigen situatie, daardoor min of meer vanzelfsprekend gebracht wordt tot handelingen die met dit juiste inzicht stroken. Kort gezegd: een maatschappelijke groep, bijvoorbeeld de Nederlandse bourgeoisie, heeft bepaalde belangen, kent die belangen en handelt in overeenstemming met die belangen.
Dit is een oude leer: als de mens de oorzaak van een kwaad waaronder hij lijdt gevonden heeft en begrijpt hoe hij die oorzaak kan verwijderen, dan zal hij dat natuurlijk doen. In dit opzicht is Marx te vergelijken met Freud, die net als Marx het kwaad ‘historisch’ verklaart (jeugdtrauma) en het ‘inzicht’ de verlossing doet brengen. Bij Marx: man muss die Verhältnisse dadurch zum Tanzen bringen, indem man ihnen ihre eigene Melodie vorpfeift. Een goed marxist vermoedt niet, dat men de Verhältnisse zeer goed hun eigen melodie kan voorpijpen zonder dat zij daardoor ook maar in het minst tot dansen worden gebracht - zoals de mens zeer goed van mening kan zijn dat zijn belang een bepaalde handeling eist en nochtans die handeling kan nalaten.
Gedurende de tweede helft der negentiende en de eerste helft der twintigste eeuw heeft dit historisch materialisme, gehanteerd door aanhangers, ex-aanhangers en buitenstaanders een onafzienbare stroom van ‘verklaringen’ van historische verschijnselen over de wereld uitgestort. Weinig dingen zijn ontsnapt aan een dergelijke verklaring, die al even gebruikelijk is geworden als de Freudiaanse: de verklaring van Multatuli uit zijn kleinburgerdom is in onze cultuur even gewoon als die van Shakespeare uit zijn homosexualiteit.
Ook tegenstanders van het historischmaterialisme ontkomen niet aan deze mode: niet ongebruikelijk is het verklaren van de politieke manoeuvres van de sovjet-over-heid uit de belangen van de nieuwe ‘heersende klasse’, de ‘sovjetbourgeoisie’, de ‘partijbureaucratie’ of de ‘managers’. Toen Anthony Eden zijn Suezbeleid moest verdedigen, sprak hij over ‘Britse belangen’ in Egypte, wel wetend dat hij daarmee zijn actie tot normaal en aanvaardbaar maakte, want ieder ontwikkeld mens is marxist genoeg om te weten dat de Britse buitenlandse politiek door ‘belangen’ wordt geleid. Door zijn militair optreden in dit vertrouwde kader te plaatsen trachtte hij een publiek gerust te stellen, dat anders geneigd zou zijn er een zinloos, gevaarlijk en verwerpelijk avontuur in te zien.
Het grote voordeel van de belangentheorie is, dat zij altijd opgaat. Steunen de Duitse kapitalisten Hitler, zoals zij wel gedaan zullen hebben, dat is dat in hun ‘belang’ geweest: zij bestreden daarmee de toenemende machtsontplooiing van het proletariaat. Verzetten de Duitse kapitalisten zich tegen Hitler - zulken zullen er ook wel geweest zijn - dan deden zij dat omdat zij hun ‘belangen’ verdedigden tegen groeperingen van gedeclasseerde jonkers, lompenproletariërs en misdadigers die het Duitse rijk naar zijn ondergang dreven. Streefden de Nederlandse kapitalisten naar vasthouden van Indonesië, dan was dat hun ‘belang’ (afzetgebied, grondstoffen). Streefden zij - de groep Rijkens bijvoorbeeld - naar onafhankelijkheid voor Indonesië, dan was dat ook weer hun belang: het was immers de enige manier voor de BPM, de Shell en andere grote ondernemingen om hun ‘belangen’ in Indonesië te beschermen.
De leergierige lezer die met de dagelijkse praktijk van het historisch materialisme wil kennismaken vindt hieronder een aantal voorbeelden, bijeengelezen uit het werk van marxistische auteurs der laatste honderd jaar. Elk dezer auteurs zou het waarschijnlijk hebben toegejuicht te vernemen dat een historisch-materialistische redenering uit zijn werk wordt aangehaald als typisch voorbeeld van deze maatschappijbeschouwing. Zij zouden echter welhaast alle bezwaar gemaakt hebben tegen welhaast alle andere citaten; elk der geciteerden zou de citaten van bijna alle anderen voor niet ‘marxistisch’ hebben gehouden. De grote onverdraagzaamheid der communistische wereld, de onmogelijkheid voor de communist om zich het naast elkaar bestaan van twee gelijkwaardige, met elkaar strijdige meningen ook maar in theorie voor te stellen, vindt men bij niet-communistische marxisten terug in hun gebruik van de woorden ‘marxisme’ en ‘marxistisch’. Christenen, toch waarlijk niet de verdraagzaamste bewoners onzer
| |
| |
planeet, zijn meestal wel bereid varianten van hun eigen geloof als een soort Christendom te erkennen. Katholieken houden protestanten voor mede-christenen, zij het dan van een verkeerde soort, en ook het omgekeerde komt voor. Een marxist houdt zijn tegenstander echter niet voor een marxist. Het marxisme impliceert namelijk juist inzicht in de werkelijkheid. Het marxisme heeft de ware samenhang der dingen ontdekt. Alle juiste beweringen zijn marxistisch. Alle marxistische beweringen zijn juist. Sterker: alleen juiste beweringen zijn marxistisch, alleen marxistische beweringen zijn juist. Een onjuiste bewering kan nooit en te nimmer marxistisch zijn. Een marxist, die een bewering van een andere marxist voor onjuist houdt, moet die ander wel het recht ontzeggen zich marxist te noemen. Hier wijkt het marxistische spraakgebruik af van het beschaafde, dat geneigd is ieder als een marxist te beschouwen die zichzelf als een aanhanger van Marx beschouwt en in wiens uitlatingen sporen van Marx herkenbaar zijn.
Wij willen beginnen met een Nederlands voorbeeld, afkomstig uit het werk van iemand, van wie overigens zelf zijn felste tegenstanders niet hebben ontkend dat hij vrij aardig thuis was in de geschriften van de meester, de Nederlandse accountant Sam de Wolff. In een artikel uit 1909 houdt deze zich bezig met Calvijn, wiens geboorte in 1509 in dat jaar werd herdacht. Een anti-revolutionaire hoogleraar, P.A. Diepenhorst geheten, had over Calvijn geschreven: ‘Hij was de eerste, die met klare bewustheid partij koos tegenover de dwaling van zijn tijd, aan het renteverbod alle redelijke grondslag ontnam en met zijn onberispelijke logica het geoorloofde der rente handhaafde op een wijze die ook thans nog onovertrefbaar moet worden genoemd’.
Dit citaat nu, zegt De Wolff, getuigt van de ‘volkomen onwetendheid’ van de antirevolutionaire professor. Wat is immers het geval? De opvatting dat het nemen van rente geoorloofd is, is niet een toevallige gedachte van Calvijn. Ware dat zo, dan zouden we kunnen zeggen: Gelukkig dat die Calvijn zo onberispelijk logisch denken kon, anders hadden we nog midden in het feodalisme gezeten, vastgesnoerd aan die middeleeuwse dwaling! Maar zo is het niet. In de middeleeuwse economie was geld slechts iets dat men voor goederen kon inruilen, men produceerde en handelde volgens de sacrale marxistische formule waar-geld-waar, uitgedrukt door de niet minder sacrale letters, in honderdduizend pamfletten en vergaderingen, cursussen en debatavonden geciteerd: W-G-W. Maar met de opkomst van het kapitalisme triomfeerde de formule G-W-G, waarbij, zoals de lezer die wel eens met succes handel gedreven heeft wel weet, de laatste G groter is dan de eerste: het geld heeft geld opgebracht. Kapitaal brengt waarde voort, hoe hard de kerk daar ook tegen protesteert met een beroep op Lucas 6: 35 en Aristoteles, die ook al zei dat geld uit zichzelf geen geld kon opbrengen. ‘Hoe meer het kapitalisme zich uitbreidde’, aldus de Wolff, ‘hoe meer de winstmaking zede en dus zedelijk werd.’ ‘Calvijn sprak in zijn, om met Mr Diepenhorst te spreken, “onovertrefbaar” betoog de eis der opkomende burgerij uit, om hun klasse-ethiek, gebaseerd op het zich ontplooiend kapitalisme, als “De Ethiek” te laten gelden, hun maatschappij-idealen als “De Wil Gods”.’
Een aantrekkelijke redenering, zoals men ziet. In plaats van ons met Diepenhorst te verwonderen over het inzicht van Calvijn, kunnen wij dat inzicht nu met Sam de Wolff vanzelfsprekend vinden. Calvijn vertegenwoordigde de bourgeoisie van het zich ontplooiende kapitalisme en dus beschouwde hij het nemen van rente als geoorloofd.
Een tweede voorbeeld, uit hetzelfde stuk van De Wolff:
‘Mr Diepenhorst spreekt ook met een enkel woord over de praedestinatie, het dogma der voorbeschikking. “Geloven in de praedestinatie toch is gevoelen, dat men een goddelijke roeping heeft ontvangen, dat men tot iets uitverkoren is, en dit geeft kracht, om te midden van de grootste moeilijkheden aan zijn roeping getrouw te blijven.”
Zeker, dit is juist. Maar waaruit, uit welke sociale oorzaken kwam de praedestinatieleer op? Waarom juist toen, en waarom sloeg die leer bij de massa als een bliksemstraal in?
Calvijn, beschouwd als de vertegenwoordiger der opkomende burgerij, moest deze leer verkondigen. De opkomende bourgeoisie bezat toen niet, kon nog niet bezitten, zoals het huidige proletariaat, klasse-bewustzijn; haar klasse-gevoel was nog slechts klasse-intuitie. Zij voelde zich gedreven door een geheimzinnige macht, zij gevoelde “een goddelijke roeping” te moeten vervullen. En dat onbewuste klassegevoel sprak zij uit in de leer der voorbeschikking.
Maar nog iets anders sprak zij daarmee uit. Zij sprak het ideologisch uit, dat de bourgeoisie tot de heersende in de maatschappij bestemd was: de weinig uitverkorenen
| |
| |
in het hiernamaals, zij zijn het hemelse spiegelbeeld van het ideaal der bourgeoisie hier op aarde; de heerschappij harer klasse’.
Een ander voorbeeld, ditmaal afkomstig van de Rus Boecharin, wiens handboeken over de leer het sovjet-marxisme mede bepaald hebben:
‘Wat betekent bijvoorbeeld de psychologie van de Renaissance met haar verfijnde genotzucht, het pralen met Latijn en Grieks, de geraffineerde geleerdheid, de zucht, het eigen ik uit de “menigte” omhoog te steken, de elegante verachting voor het middeleeuwse bijgeloof enz.? Het is duidelijk (de doorsnee aanhanger van het historisch materialisme zegt hoogst zelden “het zou kunnen zijn”, “misschien”, “wie weet”; hij zegt meestal “natuurlijk”, “het is duidelijk”, “het spreekt vanzelf”-vhR). Het is duidelijk dat deze psychologie bijvoorbeeld niets gemeen had met de psychologie van de toenmalige Italiaanse boerenstand. Zij was een product van de handelssteden, en in de steden - van de financiële handelsaristocratie’.
De levenswijsheid van Seneca, voor de leek een geheel van beweringen die toevallig omstreeks het begin onzer jaartelling door een Romeins auteur te boek zijn gesteld, wordt ‘begrijpelijk’ als men zich door Boecharin laat voorlichten:
‘Wij zagen verder ook, dat ten tijde van het verval van het Romeinse keizerrijk de filosofen der heersende klasse zelfmoord predikten, en die prediking had succes, omdat zij voortkwam uit de psychologie van die heersende klasse, een psychologie van oververzadiging en levensmoeheid. Wij kunnen precies vaststellen, waarom zulk een psychologie ontstond; wij zagen, dat zij haar wortel had in het parasitisme van de heersende klasse, die niets deed dan consumeren, van alles proefde en van alles genoeg had. En dat is te verklaren uit haar economische positie, haar rol (of ontbrekende rol) in de economie van het land.’
Bovenstaande voorbeelden van historisch materialistische geschiedverklaring illustreren slechts gedeeltelijk de mogelijkheden van deze methode: opvattingen van groepen en personen te ontdoen van hun ‘toevalligheid’ en ze als gevolg te zien van de belangen van een maatschappelijke klasse. Men kan de methode ook gebruiken om ‘kwaliteit’ te verklaren: culturele bloeiperioden en grote kunstenaars zijn dan niet meer raadselachtige dingen waarvan men niet weet waarom ze juist toen en juist daar optreden, maar ze worden ‘wetmatig’: voor het eerst in de geschiedenis wordt duidelijk gemaakt waarom juist in het Athene van de zoveelste, het Nederland van de zoveelste, het Rusland van de zoveelste en het Engeland van de zoveelste eeuw Aeschylus, Rembrandt, Poesjkin en Shakespeare optreden.
‘De Atheense burgerij’, schrijft de Nederlandse marxist Gorter, ‘is de eerste in Europa, die in den handel de wereldmacht verovert. Haar economische revolutie bestond in de verovering van de macht op het grondbezit, het stichten van de suprematie van industrie en handel in Athene, het verpletteren der Perzische macht in het oosten der Middellandse Zee, der Carthaagse in het westen - op Sicilië -, het beheersen van vele andere Griekse staten. Wereldmacht van haar industrie en handel is het resultaat. In overeenstemming daarmee wordt haar poëzie wereldpoëzie. Het persoonlijk voelen van den burger, in Klein-Azië nog beperkt tot bijvoorbeeld geslachts- en vaderlandsliefde, breidde zich in Athene naar alle kanten uit, steeg enorm, werd in het kader der toen bekende wereld om de Middellandse Zee, wereldvoelen.
De twee grootste dichters van deze wereldmacht der Atheense burgerij en dus ook van geheel Griekenland - want in geen enkele andere landstreek of stad waren de voorwaarden voor wereldpoëzie voorhanden, omdat gene andere zulk een macht kreeg - waren Aeschylus, geb. 525 v. Chr. en Sophocles, geb. 496 v. Chr. Van deze twee is Aeschylus de grootste.’
Bovenstaande citaten, hoe illustratief ook voor het historisch materialisme, zijn niet representatief voor de huidige communistische leer. Bij hun eigengereidheid en onwetenschappelijkheid hebben de uitlatingen van De Wolff, Boecharin en Gorter iets aantrekkelijks: een stoutmoedige, zij het schematische en eigenlijk wat faciele gedachtegang gaat bij deze auteurs samen met belangstelling en eruditie. Men voelt, dat De Wolff zich wel voor Calvijn interesseert en dat men met hem misschien een interessant gesprek over de praedestinatie zou kunnen hebben, dat Boecharin wel enigszins thuis was in de latijnse literatuur en dat Gorter gegrepen was door Aeschylus. Deze sympathieke trekken ontbreken geheel in het huidige sovjetmarxisme. Men vindt geen persoonlijke belangstelling en fanatisme, menselijke bewogenheid en eigen overtuiging meer. Men hoort nog slechts een pijnlijke, afschuwelijke, niet ophoudende dreun van steeds dezelfde vijfhonderd woorden, getuigend, lijkt het, van niets anders meer dan slechte spijsvertering, slecht humeur, slecht geweten en slechte stijl.
Een ander voorbeeld, dat ik in het begin van dit stuk al noemde als een van die ‘populaire’ opvattingen die ook door vele
| |
| |
niet-marxisten gehuldigd worden: de oude Egyptische beschaving. Voor de onmarxistische leek is zij een raadsel, met al die farao's, priesters, hieroglyfen en pyramiden. Waarom is die beschaving zo en niet anders geweest? Voor de marxist is het niet moeilijk enige orde in die chaos te brengen. Hoe, vraagt hij, voorzagen de oude Egyptenaren in hun levensonderhoud? Landbouw, is dan het antwoord. (In dit verband zij er op gewezen, dat de marxist in het algemeen geneigd is het geschiedbeeld iets te veranderen, niet een nieuw geschiedbeeld te scheppen. Hij handhaaft meestal de visie van zijn voorgangers wat de ‘feiten’ betreft, en een marxistisch geschiedwerk is meestal gegrondvest op niet-marxistische ‘bronnen’. Zo zal de marxist geneigd zijn zonder meer de visie over te nemen dat de voornaamste bron van het Egyptische nationale inkomen de landbouw was). Landbouw dus. Wat voor landbouw? Een wat eigenaardige landbouw, want de Egyptische boeren bewerkten grond, die telken jare overstroomd werd door de Nijl, die deze grond met een laagje vruchtbare slik overdekte (63% water en zand, 18% koolzure kalk, 9% kwarts, kiezel, veldspaat, hoornblende en epidoot, 6% ijzeroxyde en 4% koolzure magnesia of bitteraarde). Die overstromingen hadden plaats met een zekere periodiciteit. Om die te berekenen was astronomische kennis nodig. Geen wonder dus dat de astronomen-priesters de machtigste klasse in de Egyptische maatschappij werden en hun stempel drukten op de hele beschaving! Wie dit een wat flauwe verklaring vindt, een boosaardige karikatuur van het historisch materialisme, zij verwezen naar bladzijde 539 van mijn uitgave van Das Kapital (Moskou 1932), waar staat: Die Notwendigkeit, die Perioden der Nilbewegung zu berechnen, schuf die ägyptische Astronomie und mit ihr die Herrschaft der
Priesterkaste als Leiterin der Agrikultur. Deze uitspraak wordt nog in 1893 door een van Marx' exegeten, Franz Mehring, met instemming geciteerd in diens Uber den historischen Materialismus, een boekje dat in 1952 met een waarderende inleiding door de Russen in Berlijn is herdrukt.
Het is kenmerkend voor het marxisme, dat van Marx tot Mehring tot hun uitgevers in onze dagen geen marxist of marxistleninist zich heeft afgevraagd wat nu eigenlijk precies het verband zou kunnen zijn tussen de overstromingsperiodiciteit van de Nijl en de astronomie. Het hoge water van de Nijl - gevolg van neerslag in het zuiden - valt immers wel ongeveer altijd in het zelfde jaargetijde (wat iedere Egyptische boer ook zonder kalender wel zal hebben geweten) maar niet op dezelfde datum. Waartoe dan die astronomie? Alle astronomen ter wereld zijn niet in staat de Perioden der Nilbewegung zu berechnen! Zelfs de moderne meteorologie slaagt daar niet helemaal in. Dat geen marxist op deze toch wel zeer voor de hand liggende tegenwerpingen is gekomen is niet omdat marxisten zo dom zijn. Er heeft naar het mij althans voorkomt wel een zekere antiselectie plaats, maar die heeft een zeer hoge bovenste grens. Mensen als Marx, Engels, Kautsky, Plechanov, Lenin, Bucharin waren niet bepaald domme jongens, al is hun allen een zekere onnozelheid, ja als men wil zelfs kwade trouw eigen, die men boven hun intelligentiepeil niet aantreft en die ook vaak ontbreekt bij minder intelligente lieden. De oorzaak voor dit klakkeloos aanvaarden van een toch wel volstrekt non sequitur moet mijns inziens gezocht worden in het magisch karakter van de hele leer, die, net als de magie, wel een beroep op de rede doet, maar niet op redelijke overwegingen is gebouwd. Men lette op de stijl: schuf die ägyptische Astronomie und mit ihr... Hoe veel redelijker en wetenschappelijker is hier Herodotus, bij wie men de barbaarse apodictie van Marx nimmer tegen zal komen en die als een gentleman schrijft, dat er naar zijn mening verband is tussen de periodieke overstromingen van de Nijl en de opkomst van de meetkunde in Egypte, want, zegt hij, na
iedere overstroming moesten er nieuwe metingen verricht worden om vast te stellen welk land van wie was: het water wiste de grenzen uit.
Het is dezelfde Herodotus overigens die de redelijkste bezwaren geformuleerd heeft tegen het historisch materialisme die ik ken, en wel naar aanleiding van dezelfde Nijl. Als hij namelijk de mogelijke oorzaak van die overstromingen bespreekt verwerpt hij o.a. de verklaring, dat bepaalde, periodiek waaiende winden (de ‘etesische’ winden) het hoge water veroorzaken. Welnu, zegt Herodotus, die verklaring kan niet juist zijn, want het is voorgekomen dat die winden niet bliezen en de Nijl toch buiten zijn oevers trad. Bovendien zouden dan ook andere, ook tegen die winden in stromende rivieren buiten hun oevers moeten treden, temeer omdat zij minder breed en krachtig zijn. Er zijn veel zulke rivieren in Syrië en Libye, maar het vergaat hun niet als de Nijl.
Het is deze eenvoudige redelijkheid die men bij de aanhanger van het historisch materialisme vergeefs zoekt. Dat de bloei van de Griekse poëzie iets te maken had met de macht der Atheense handelsbourgeoisie zou aannemelijk kunnen zijn als er geen bloeiende poëzie te vinden was op plaatsen zonder
| |
| |
economische bloei. Bovendien zijn er plaatsen met economische bloei zonder grote poëzie. Carry van Bruggen heeft het helaas niet zover gebracht dat zij marxiste werd, zegt Annie Romein. Dat kwam omdat ze vrouw, jodin en kleinburger was - een verklaring die alleen zin heeft als alle kleinburgerlijke jodinnen immuun voor het marxisme bleken. Maar het percentage kleinburgerlijke jodinnen onder de Nederlandse marxisten was juist nogal hoog, lijkt het. Zo was volgens de Russische collega's van Annie Romein Tsjechov geen socialist omdat hij kleinburger was - ook alweer terwijl dat Russische kleinburgerdom een geweldig contingent socialisten geleverd heeft - waaronder Tsjechovs collega Gorki, die uit dezelfde groep van provinciale kleine neringdoenden stamt.
Dit alles waren voorbeelden uit de praktijk van het historisch materialisme. Laat ons nu eens zien hoe dit leerstuk er in theorie uitziet. Zijn klassieke, door alle aanhangers altijd weer aangehaalde formulering vindt men in het volgende beroemde, uit 1859 stammende citaat van Marx.
In der gesellschaftlichen Produktion ihres Lebens gehen die Menschen bestimmte, notwendige, von ihrem Willen unabhängige Verhältnisse ein, Produktionsverhältnisse, die einer bestimmten Entwicklungsstufe ihrer materiellen Produktivkräfte entsprechen. Die Gesamtheit dieser Produktionsverhältnisse bildet die ökonomische Struktur der Gesellschaft, die reale Basis, worauf sich ein juristischer und politischer Überbau erhebt und welcher bestimmte gesellschaftliche Bewusstseinsformen entsprechen. Die Produktionsweise des materiellen Lebens bedingt den sozialen, politischen und geistigen Lebensprozess überhaupt. Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, das ihr Sein, sondern umgekehrt ihr gesellschaftliches Sein, das ihr Bewusstsein bestimmt. Auf einer gewissen Stufe ihrer Entwicklung geraten die materiellen Produktivkräfte der Gesellschaft in Widerspruch mit den vorhandenen Produktionsverhältnissen oder, was nur ein juristischer Ausdruck dafür ist, mit den Eigentumsverhältnissen, innerhalb deren sie sich bisher bewegt hatten. Aus Entwicklungsformen der Produktivkräfte schlagen diese Verhältnisse in Fesseln derselben um. Es tritt dan eine Epoche sozialer Revolution ein. Mit der Veränderung der ökonomischen Grundlage wälzt sich der ganze ungeheure Überbau langsamer oder rascher um. In der Betrachtung solcher Umwälzungen muss man stets unterscheiden zwischen der materiellen naturwissenschaftlich treu zu konstatierenden Umwälzung in den ökonomischen Produktionsbedingungen und den juristischen, politischen, religiösen, künstlerischen oder philosophischen, kurz, ideologischen Formen, worin sich die Menschen dieses Konflikts bewusst werden und ihn ausfechten. So wenig man das, was ein Individuum ist, nach dem
beurteilt, was er sich selbst dünkt, ebensowenig kann man eine solche Umwälzungsepoche aus ihrem Bewusstsein beurteilen, sondern muss vielmehr dies Bewusstsein aus den Widersprüchen des materiellen Lebens, aus dem vorhandenen Konflikt zwischen gesellschaftlichen Produktivkräften und Produktionsverhältnissen erklären.
Het zal de lezer duidelijk zijn dat wij hier te maken hebben met een zeer engageant geschreven fragment dat ons een ogenblik - en de bekeerlingen vaak voor het leven - het gevoel geeft dat het raadsel van 's mensen lot op aarde nu eindelijk is opgelost. Alles is duidelijk. De formule bevat bovendien zeer veel: een aanwijzing dat het ‘sociale, politieke en geestelijke levensproces’ door de ‘Produktionsweise’ wordt ‘bepaald’, dat het ‘maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt’, een verklaring van de ontwikkeling der maatschappij uit de groei der ‘Produktionskräfte’ en de opvatting dat sociale omwentelingen veroorzaakt worden door het met elkaar in strijd raken van eigendomsverhoudingen en technische vooruitgang.
Een eigenaardigheid die hier in het voorbijgaan vermeld moge worden is deze, dat het voorgaande beroemde citaat eigenlijk de enige samenhangende, complete formulering van het historisch materialisme is die de uitvinders ervan hebben nagelaten. ‘Immer wieder wird er sich auf diese Theorie berufen. Immer wieder wird er andere tadeln, verdammen, schmähen, verfolgen wegen angeblicher Verstösse gegen sie. Auf Hunderten und Tausenden von Seiten in seinen Büchern, Aufsätzen, Briefen werden verstreut und zersplittert einzelne Partikel, die zu der Theorie gehören, erscheinen. Aber niemals wird Marx sich bereit finden zu einer kompletten, eindeutigen, authentischen Darstellung der Entdeckung, die für ihn von nun ab “der Leitfaden meiner Studien” war. Wer genau wird wissen wollen, was die ökonomische Geschichtsfilosofie eigentlich behauptet, wird immer genötigt sein, aus allen möglichen Ecken seiner Schriften einzelne Steinchen herauszuschleppen und sie nach Art eines Geduldspiels zu einem Ganzen zusammenzusetzen. Und immer wird jedem bequem vorzuwerfen sein, dass er falsche Steinchen zusammengelegt hat. Es wird kein Ende der Vieldeutigkeiten und
| |
| |
Streitigkeiten und Ausflüchte. Niemals vorher oder nachher hat der Autor einer echten oder imaginären, kolossalen oder mikroskopischen wissenschaftlichen Entdeckung so bewundernd von seiner Leistung geredet und dennoch so beharrlich vermieden, sie klipp und klar, ein für allemal, verpflichtend und bindend vor der Welt zu präsentieren’, schrijft niet zonder recht een van Marx' heftigste tegenstanders, Leopold Schwarzschildt, in zijn zo boosaardig en zo leesbaar boek Der rote Preusse.
Het wil mij voorkomen dat er samenhang bestaat tussen de aard van deze theorie en dit in gebreke blijven van haar uitvinders om haar in een geschrift van desnoods enkele tientallen pagina's uiteen te zetten. Het eigenaardige van dit beroemde citaat is namelijk dat deze formule, hoe pittig en elegant, hoe zelfverzekerd, geniaal en eenzijdig zij ook is, een grote vaagheid heeft, die te voorschijn komt als men de theorie in meer dan twee pagina's wil formuleren. Wat dat betreft pleit het niet alleen tegen, maar ook vóór Marx' inzicht, dat hij de proef nooit genomen heeft. Welke betekenis heeft bijvoorbeeld dat woord ‘bestimmen’? Veroorzaken, voortbrengen, vormgeven? Die vraag is nooit bevredigend beantwoord. Welke stukken ‘bovenbouw’ veranderen bij een sociale omwenteling en welke niet? Wat betekent eigenlijk ‘sich umwälzen’?
Zo zijn er meer vragen, die betrekking hebben op de betekenis van het fragment. De juistheid ervan is nog een geheel andere zaak. Er is, bij mijn weten, nimmer een poging tot bewijs gedaan behalve door het geven van voorbeelden.
|
|