Tentoonstellingen
Het eerste seizoen van het Stedelijk Museum in amsterdam onder leiding van directeur de Wilde opent met twee tentoonstellingen: aquarellen van Paul Klee, op initiatief van Otto Meijer voorbereid door W. Kersten, en werk van Franz Kline, op initiatief van W. Sandberg voorbereid door L. Gans - de nieuwe keizer heeft dus nog geen scepter in het openbaar gezwaaid. Wat Klee betreft weet, denk ik, iedereen nu wel precies wat hij vindt, en dat zal hij dan maar zeer ten dele in de Van Baerlestraat ontdekken: van de 9000 werken van Klee waren er 3263 aquarellen (‘Farbige Blätter’, Klee's eigen benaming, is beter), en daarvan ziet men er hier honderdtwintig. Heel wat erg aardig, heel wat nogal onbeduidend, iets wat men Klee niet kan aanrekenen maar wel de bewaarders van zijn werk die een aanzienlijk deel constant in portefeuille zouden moeten houden, ten gebruike van specialisten alleen. Voor Franz Kline, schrijft Frank O'Hara, ‘art meant power, power to move and to be moved... he is the Action Painter par excellence’, en kracht ziet men waarachtig in de veelal kolossaal grote doeken van deze in '62 gestorven Amerikaan: machtige, zware streken verf, op de moderne manier calligrafisch, nukkig, niet behaagziek, en dat is bepaald een voordeel. Kline tot 20 oktober, Klee tot 4 november. In Fodor ziet U de uitslag van de Talens Prijsvraag, op het moment dat ik dit schrijf nog onbekend en ongezien. Het Rijksmuseum geeft tot 28 november ‘De lithografieën van Toulouse Lautrec’, waar iedereen, ongeacht instelling en voorkeur, beslist naar toe moet. Het Rembrandthuis heeft ‘voorlopig’ een wat onnozele expositie waar men bij Rembrandt-tekeningen kleine fragmenten van lijn- en -vlak-groepen vergroot heeft onder de titel ‘Het abstracte bij
Rembrandt’. Tot 10 november is in arnhem's Gemeentemuseum de nieuwe ‘Start’-tentoonstelling, die ik ook nog niet heb gezien, maar die meestal interessant is door wat men aan jonge, soms debuterende schilders en beeldhouwers ontdekt. Boymans van Beuningen in rotterdam laat in meer dan honderd schilderijen de ontwikkeling zien van het Franse landschap van Cézanne tot heden: de grondleggers van de moderne kunst Cézanne, Gauguin, Seurat, en alle belangrijke beploegers van die grond, als Derain, Vlaminck, Braque, Delaunay, Bonnard, Vuillard, Soutine, Dufy, de ‘peintres naïfs’: Rousseau, Vivin, Bauchant; vervolgens laat werk van Picasso, en uit de naoorlogse generatie Bissière, Manessier, Nicolas de Staël. Van dezen en anderen een indrukwekkend geheel, waarbij zelfs in de meest uiteenlopende richtingen een zekere continuiteit te bespeuren valt (wat het overzicht boeiend maakt) en waarbij tientallen prachtige schilderijen hangen, wat het kijken tot puur genoegen maakt (tot 17 nov.)
Ook in amsterdam, in het Stedelijk, zijn twee interessante groepstentoonstellingen: ‘De Keerkring’, altijd garant voor een goede collectie werk, ditmaal helaas zonder Cor Dik, maar aangevuld met A.C. Willink en een map tekeningen van Peter Vos. De Grafische toont werk van haar vele leden, en de expositie van Charles Roelofsz - ik heb hem nog niet kunnen zien - brengt blijkbaar een goed overzicht van deze curieuze figuur.
‘Het beeld in de Nederlandse barok’ toont een hier betrekkelijk onbekend aspect van de Nederlandse beeldhouwkunst, in het utrechtse Aartsbisschoppelijk Museum, tot 27 oktober. En wie werkelijk niet van schilderijen en beelden houdt kan in tilburg het Natuurhistorisch Museum binnenlopen voor de expositie ‘Mens tegen insect’ die tot 1 november aanleiding geeft tot lange nare dromen.
A.T.