laag geprijsd is. Als dit U teveel op een advertentie gaat lijken heeft U eigenlijk wel gelijk, maar tenslotte leest U die over Wonderwit ook wel eens uit. Nu alleen de gelegenheids-prenten verschenen zijn en het eerste cahier kan ik U voorrekenen dat U per gesigneerde prent minder dan twee gulden betaalt, in dat lidmaatschapsgeld, en dan nog tevreden kunt afwachten hoe Uw gemiddelde uitkomt na verschijning van het tweede schrift; dus U kunt nu wel nagaan wat Uw eerstvolgende giro-afschrijving in feite zou moeten zijn.
Laat ons nu eens gezamenlijk bezien wat het eerste Luizencahier voorstelt. Het omslag is steenrood (als U van die kleur houdt is dat meegenomen) en toont het zogenaamde luizen-vignet. Vervolgens staat te lezen door wie en waar het werd uitgegeven (Schalkwijkstraat zes in Utrecht, maar dat is inmiddels Voorstraat tachtig geworden; varium et mutabile semper) en dat voor de inhoud geen bepaald onderwerp is gekozen als uitgangspunt, in tegenstelling tot de cahiers die zullen volgen. Een lijst van medewerkers daarna met vrolijke onthullingen. Volledigheidshalve: W.D. Kuik, graficus-schilder. J.H. Moesman, schilderkalligraaf. Henc van Maarseveen, graficusschilder (dat is allemaal nog aanvaardbaar, maar): Slachters Keesje, belasting-ambtenaar, en: Theo Sontrop, Titaan. Toon Jansen, graficus, Peter Vos, graficus-tekenaar, Alain Teister, kruisvaarder (mijn excuses aan U allen), Karel Wiekart, journalist, Koos van der Sluis, graficus, Th. van Rossum, drukker. Dat zijn er elf: een bekend Utrechts getal.
Op de pagina die de inhoud vermeldt staat een blauwe houtsnede van Toon Jansen. Als prachtige intro komt dan een vertaling van Th. Langzaam Kromgroeiende Sontrop van een sonnet van Marc Antoine de St. Amant, met een litho van William D. Kuik. Dan staat daar het zelfportret van Slachters Keesje, fraai gelithografeerd, een gelaat tonend waaruit met zekerheid kan worden afgeleid dat deze bejaarde een begaafd tekenaar, een hoedenliefhebber en een absolute gek is. Op de volgende pagina een helm-litho van Kuik; daarna ‘Blauw-zwart’, een abstracte compositie van H.v. Maarseveen, onmiddellijk gevolgd door een polemisch stuk, manifest-achtig, pamflet-achtig, van dezelfde over het perspectief van de kunstpolitiek; van M. zet zich woedend af tegen een artikel in De Nieuwe Stem, en zijn klemtonen worden typografisch kracht bijgezet door Moesman, die ook een vernuftige omslag-litho tekende. Daarna: een ‘Teken’, ets-aquatint van Koos van der Sluis, gevolgd door een stuk van Vrij Nederland en N.R.C.-architectuur-criticus Karel Wiekart, die ‘Grafiek in het interieur’ beschrijft in een nadrukkelijk subjectief genoemd pleidooi. Een litho van Kuik; een vers ‘De kunst-criticus’ door, als U mij opnieuw vergeven wilt, Alain Teister; een dwaze litho ‘Centuur’ van Peter Vos; een schetsblad bij François Villon van Kuik; een grafisch gerealiseerde ontboezeming over grafiek van v. Maarseveen.
De laatste bladen geven een catalogus van de prenten die het gezelschap te bieden heeft, en drie geïllustreerde advertenties zoals men ze heus graag in zijn avondblad zou willen tegenkomen, van tijd tot tijd: voor volgende uitgaven van De Luis, een ‘Menselijk Alfabet’ zijnde zes-en-twintig kapitalen in hout gesneden door Toon Jansen, met toegepaste teksten van Th. Sontrop; voor La Brèche, het blad van André Breton, en voor een andere uitgave van het Gezelschap: Zeven gedichten van John Wilmot Earl of Rochester, bijeengezocht door Sontrop, gekalligrafeerd door Moesman en geïllustreerd met litho's van Kuik.
Nu hiermee de aard van het gebodene is omschreven kan men zich bijvoorbeeld afvragen: wat is nu het belang van deze uitgave? Dat is er natuurlijk eigenlijk niet. De drie oprichters hebben hun gezelschap niet willekeurig de naam gegeven van de luis: zij vinden namelijk, dat de kunstenaar een typisch parasitaire verschijning is in de maatschappij, en beschouwen zich dan ook graag als amateurs, daarbij denkend aan Disraeli: an amateur may not be an artist, though an artist should be an amateur. Derhalve moet u het wel zo zien dat zij cum suis dit cahier hebben gemaakt omdat ze daar nu toevallig zin in hadden; omdat zij het wel aardig vonden, teksten en grafiek die zij aardig vonden te verzamelen op goed en degelijk papier; vervolgens heeft het hun behaagd (zie Emmens: de vrije wil) te denken, dat er mogelijkerwijs mensen zouden bestaan die het aardig zouden vinden dit geheel te bezitten; en daarna hebben zij een prijs gecalculeerd die nergens op lijkt, aldus de belastingambtenaar Keesje geen gelegenheid gevend zich bij zijn superieuren bemind te maken door het verraderlijk signaleren van een in ijltempo rijkwordend grafisch concern.
Tot slot: het maximaal aantal begunstigden die deze, men zou het bibliofiele uitgaven kunnen noemen, kan bemachtigen (de Luis noemt hen waarachtig ‘begunstigers’) is honderd. En als U ook al niet bij de Marine geweest bent, zorg dan dat U hier althans bij komt.