schrijven met zijn gegevens over de gewoonten der beren?
Dit krantenbericht dankt zijn bijzonderheid bovendien niet aan het gedrag van de beer maar aan dat van de boer. Wat vond die boer van zijn gast? Was hij opgelucht toen de beer vertrok, of verdrietig of schold hij hem nog na? Het meest bevredigende antwoord hierop zal door die boer zelf gegeven kunnen worden. Het kenmerk echter van zo'n beer-accepterende, berg-bewonende boer is dat zijn geest ongeveer het tegendeel moet zijn van die van een schrijver. De schrijver die zich in zo'n boer wil verplaatsen doet dit dan ook juist omdat hij zich daarmee op volslagen onbekend terrein begeeft. Hier is alles gevoeligheid, introspectie, intellectuele nieuwsgierigheid, verbale begaafdheid, en daar staat iemand die van dit alles weinig of niets heeft maar die misschien wel beschikt over een instinctmatige zekerheid in gevoel en gedrag, een gave om het leven te nemen zoals het komt, of andere meer aan de natuur dan aan de civilisatie verwante eigenschappen, die er om vragen in kaart gebracht te worden. Het is een tamelijk nieuw idee in de literatuur om het wezensvreemde als het ware van binnen uit te beschrijven, maar sinds het er is, en gewoonlijk dateert men het vanaf Joyce's Ulysses, vormt het een uitdaging voor elke schrijver.
Mary McCarthy die over dit onderwerp een essay schreef, spreekt in dit verband van ‘buiksprekers’. Als voorbeelden noemt zij boeken als Faulkner's The Sound and the Fury, waarin een gecastreerde idioot van binnen uit beschreven wordt, maar ook zulke boeken als Salinger's The Catcher In The Rye en haar eigen The Groves Of Academe, boeken dus waarin de schrijver niet met zijn eigen stem spreekt maar met een aangenomen geluid. Dat is heel leuk om te doen, zegt zij ongeveer, maar erg eerlijk is het niet. Want eigenlijk kan ik niet weten hoe het aanvoelt om een verbitterde, oude professor te zijn, evenmin als Faulkner kan weten wat het is om een zwakzinnige man met afgesneden ballen te zijn. Zulke boeken dwingen op hun best bewondering af als kunststukjes, en dat is, zegt zij, ook de reden waarom zij geschreven zijn.
Het kunststuk lukt dan ook niet altijd. Denk eens aan Vestdijk's
De Redding van Fré Bolderhey. Dat is een voorbeeld van een boek waarin de auteur bezweken is onder de verleiding meer te vertellen dan zijn hoofdpersoon weten kan. In het begin van het tiende hoofdstuk waarin het lange, gruwelijke visioen van de krankzinnige Eddie Wesseling beschreven wordt, zegt de
K is een reiger, nog steeds voor de baan probeert hij weer, op zijn kop te gaan staan.
schrijver nog van zekere voorstellingen dat zij pervers waren maar dat Eddie dat niet kon zien, maar even later laat hij iemand binnen Eddie's visioen omstandig en exact aan hem uitleggen wat schizofrenie is terwijl van dit woord bekend is dat Eddie de betekenis ervan niet kende. Naarmate het visioen om zich heen grijpt wordt het steeds duidelijker dat de schrijver zijn uitgangspunt, de hoofdpersoon, heeft laten varen. Hij laat zich, lijkt het, meeslepen door krachten die hij zelf, maar via een jongen van 15, heeft opgeroepen, en bereikt daarmee, vreemd genoeg, een effect dat ‘waar’ aandoet hoewel het, of beter, juist omdat het, van de waarschijnlijkheid afwijkt. Iets dergelijks is het geval in
What Maisie Knew, van Henry James, waarin eveneens de schrijver zich op de duur zo identificeert met zijn kleine heldin, dat hij aan haar een begrip en observatievermogen geeft die de grens van het waarschijnlijke bij zo'n klein meisje overtreden. Of de lezer dit mislukken moet betreuren, is de vraag. Want doordat de schrijver zich niet gehouden heeft aan de beperkingen die hij zich zelf opgelegd heeft, profiteert de lezer van een blik die ruimer is dan die van de te krap gekozen hoofdpersonen. Krap, maar niet ver gezocht, want Eddie en Maisie lijken heel wat meer op hun schrijvers dan de imbeciel Benjy op de zijne.
Terug naar de boer. Wie zal hem hardop laten denken? Een oude heer in Den Haag die nimmer de grenzen van land en stand overschreed? Zal het resultaat in iets anders oprecht of waarachtig zijn dan in zijn mislukking? Denk aan Emily Brontë, hoor ik iemand zeggen. Die echter deed zoiets bepaald niet, die ‘leefde’ zich niet zoals dat heet, in Heathcliff in, maar beschreef hem via de nuchtere oude huishoudster, Mrs. Dean. Maar ze beschreef die wilde, halfgekke kerel toch maar, en wij geloven er in! We geloven er in, maar niet zoals we in Catherine geloven wiens ‘demon-lover’ hij was. We begrijpen haar en haar liefde voor Heathcliff en we weten van Heathcliff ook het een en ander, maar begrijpen doen