Hollands Maandblad. Jaargang 5
(1963-1964)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands Maandblad
| |
[pagina 3]
| |
ficatie (bromfietsen) en nivellering (zie hieronder). Machines maken rommel en verdringen de nobele handwerksman. Zij maken ook dat de groei te snel gaat, waardoor de eenvoudige mensen in de war raken. 5) Mysterie moet mysterie blijven. Het is aanmatigend en plat om teveel te willen weten. Vandaar de appreciatie van het geloof, dat trouwens ook onmisbaar is om de sociale hiërarchie in stand te houden. Grandeur, en inzonderheid de grandeur der geschiedenis, is een ondoorgrondelijk iets. Daarom mag er ook niet teveel gerekend en gecalculeerd worden, althans niet omtrent mensen. De psychologie is verdacht, de sociologie nog meer. Wel kunnen deze vakken worden gered als ze op een hoger plan worden gebracht, waar de morele waarden overheersen, en de mysteries onaangetast blijven. Intellectuelen zien dit niet steeds in, en zij zijn in dat geval navenant gevaarlijk. Dezulken worden wel doctorandussen genoemd. 6) Mensen zijn ongelijk. Dus zijn er standen, door de historie gevestigd. Slechts weinigen zijn tot leiden in staat; de anderen moeten geleid worden. Dat behoort op een vriendelijke en vaderlijke manier te gebeuren; ieder moet ‘in zijn waarde worden gelaten’. Helaas: soms vergeten de mensen hun plaats; dan wordt het leiden noodgedwongen tot iets onaangenaams. Als de lagere standen hun plaats vergeten heten zij massa. Als de aristocraten hun plaats vergeten worden het usurpatoren. Massaficatie en usurpatie zijn beide het gevolg van een verkeerde mobiliteit, van een teveel aan misplaatste welvaart, van het verlies der oude waarden (vinger-aan-de-pet is er niet meer bij), van een teloorgaan van de aristocratie. 7) Het toffe is bovenal verwerpelijk. Het bedreigt voortdurend de lagere standen die hun plaats vergeten, maar de boot is pas aan als ook de betere mensen zich niet hoeden voor vulgaire gemeenzaamheid met hun minderen. Dan gaat de voorname levensstijl eraan. Onzekerheid en schreeuwerigheid komen er voor in de plaats. Tegenover de elboog-aan-elboog mentaliteit stelt de conservatief de segregatie. Niet noodzakelijkerwijs in de zin van Malan; daarvoor denkt hij vaak te juridisch. Zijn apartheid laat de mindere man bij voorkeur in zijn waarde, die dan nog helemaal niet zo gering behoeft te zijn. De eenvoudige boer, de handwerksman, de sobere en oppassende huisvader - zij zijn, op een afstand, volstrekt achtenswaardig. Dat geldt ook voor de dienstbode, mits lang in dienst, kuis, kerks, ongeneigd tot tegenspraak en vrij van
A is een reiger, die eet uit zijn poot kikkers en vissen, zò vers uit de sloot.
denkbeelden die niet bij haar stand passen. Tofheid kan al dit moois verstoren en zover doorvreten, dat niemand zijn plaats meer weet. 8) Ook de nivellering ondermijnt de natuurlijke hiërarchie. De waardevolle elementen in de samenleving worden sociaal en economisch verstikt; het slechte komt bovendrijven. Speciaal de belemmeringen voor het vererven van grote vermogens knagen aan de traditie. Dit vervlakkend proces wordt voortgeholpen door de lagere standen die er ambities op na houden, maar meer nog en met meer succes, door de apostelen van de vooruitgang. Materialisme vormt hun inspiratie. Systematische pogingen tot nivellering vormen met elkaar de welvaartstaat. De overheid, die hoog boven de samenleving moet staan, begint zich met alles en nog wat te bemoeien. De mensen worden er behalve tof ook nog slap door, zij verliezen eigen verantwoordelijkheidsbesef en zijn dan, merkwaardig genoeg, ongeneigd de leiding te aanvaarden der hogere standen. De welvaatstaat is de wegbereider tot de collectivisering, tot de machtsstaat, de usurpatie, de dwingelandij. 9) De staat zij sterk, en zijn gezag onaangevochten. Hij belichaamt de traditie en de hoge waarden. Daartoe behoren de vaderlandsliefde en vooral de nationale eer; de vlag is van beide een symbool. De monarchie is schitterend, al valt ook de republiek, mits voldoende oud en waardig, niet te versmaden. Een sterk leger is nodig, al was het maar omdat militairen, vooral als zij op een lange familietraditie kunnen bogen, niet slechts steunpilaren maar ook sieraden van de samenleving vormen. 10) De kerk is van huis uit een voortreffelijk instituut, om het even wat zij, op het stuk van metafysica en theologie, precies leert. Hetzelfde geldt voor de universiteiten. Kerk en universiteit worden echter uitgehold door democratische en nivellerende processen. Linkse dominees tasten de traditie aan, en preken de menselijke gelijkheid | |
[pagina 4]
| |
B is een reiger, zijn kop in het riet (zo denkt de sukkel, dat U hem niet ziet).
buiten de kerk. Priesters ruien het volk op, en doen zich voor als arbeiders. Iedereen wordt maar student; daardoor nemen niet alleen de getallen binnen de muren der universiteit onmatig toe (als bij een fabriek), doch jongelui van bescheiden komaf en zonder enig maintien moeten zich staande zien te houden in een wereld die zij niet kennen. Zo ergens dan blijkt hieruit het forceren van een ontwikkeling, tot ieders nadeel. 11) Een soortgelijke forcering vindt op grote schaal plaats in de onderontwikkelde gebieden. Men wil de armoede opheffen bij mensen, die gewend zijn aan een eenvoudig en hard leven en aan leiding. De weldadige en beschavende leiding is verdwenen; deze volken zijn nu aan eigen lot overgelaten. Zij hebben de wildste aspiraties gekregen en willen in auto's rijden. Daardoor hebben ze niet meer te eten. Hun eigen cultuur gaat naar de haaien. Het enige gevolg is ontevredenheid die niet nalaat violente vormen aan te nemen. Ook nemen deze bevolkingen toe, buiten alle proportie. Dit alles stimuleert de machtsverschuiving, die in de wereld aan de gang is, en die er op uit moet lopen dat niemand meer zijn natuurlijke plaats in het bestel kent. 12) Oorlogen zijn natuurlijk; zij zijn er altijd geweest en dat zal wel zo blijven. Zij vloeien voort uit de menselijke natuur en zijn door geen rationalistische constructies tegen te houden. De sterken zegevieren en dat was heel goed in een tijd, dat machtsposities geconsolideerd moesten worden en beschavingen over de wereld verbreid. Zonder oorlog geen grandeur. Maar tegenwoordig is de triomf van de natuurlijke leiders niet meer zo zeker. Allerlei gekleurd en anderszins onontwikkeld volk maakt zich breed. De machtsverhoudingen wankelen. De Verenigde Naties dragen het hunne bij tot de instabiliteit. Men spreekt daar van recht, doch in werkelijkheid heerst er chantage. De internationale betrekkingen worden bedreigd door een complete chaos. In feite is de ontwikkeling op het internationale vlak geen andere dan die op het nationale: een ontwrichting der natuurlijke verhoudingen tussen leiders en geleiden. De maatschappijbeschouwing die uit deze twaalf (of meer) elementen is opgebouwd verdient onze bewondering door haar innerlijke samenhang. Misschien niet onze sympathie - dat moet ieder maar voor zichzelf uitmaken. Maar er gaat als systeem iets rustigs van uit. Iemand kan in deze denkwereld geborgen zijn. De moeilijkheid is intussen, dat het conservatisme gaandeweg in een crisis raakt, en dan zijn respektabele kanten verliest. De oorzaken daarvan liggen bij de maatschappelijke veranderingen die zich sneller voltrekken dan met goedaardig gemopper en waardige resignatie te rijmen valt. De conservatief is van nature zelfverzekerd; hij behoort immers bij de bovenliggende partij, ook al neemt deze defensieve allures aan. Hij kan zich afzijdigheid veroorloven. Als het echter menens wordt, en de machtsverhoudingen zich resoluut tegen hem keren, verliest de conservatief zijn placide natuur. Hij tracht zich een tijdlang te redden door uit zijn wereldbeeld de elementen weg te laten die hem niet bevallen. Maar het struisvogelgedrag houdt ergens op. Dan ontstaat de reactie, gekenmerkt door de valse toon, de rancune, de wens om er op te slaan. Op ieder van de twaalf genoemde punten is de ontwikkeling te snel geworden om een kalm conservatisme levensvatbaar te doen blijven. De toeneming van het nationale inkomen, hoewel eerst enkele decennia goed op gang, opent een perspektief dat niet bij een statische conceptie past. Straks zal de mindere man niet meer als zodanig te herkennen zijn. Standsvervloeiing en nivellering tasten de gedachte van ‘ieder op zijn plaats’ in de grond aan. En dat is geen loos idee van enkele progressieven. De ideologie van de groei heeft zich van vrijwel alle politici, van links tot rechts, meester gemaakt - het heeft de echte conservatieven geïsoleerd en tot non-conformisme gedwongen. Moeilijker nog is hun probleem van de élite. De aristocratische of semi-aristocratische élite bestaat bij de gratie dergenen, die niet teveel vervelende vragen stellen. Zodra, in een pluralistische maatschappij, het vanzelfsprekende leiderschap van de regenten in twijfel wordt getrokken, wordt het conservatieve leiderschap netelig. De grote organisaties en de reuzenbedrijven hebben het hunne bijgedragen tot een democratisering der carrières. De managers worden door sommige conservatieven (Burnham!) met tenminste evenveel argwaan bekeken als vroeger de O.W.-ers. De uitbreiding van het onderwijs en de welvaartstaat zijn hier met de bedoeling om | |
[pagina 5]
| |
te blijven en verder door te zetten. Zij brengen hun eigen leiders naar voren. De conservatief ontmoet de lagere standen op plaatsen waar dat vroeger moeilijk denkbaar was. Hij wordt tegenwoordig wel eens door de mindere man geregeerd: een verwarrende toestand. Sommige machtige instituten vormen een uiterst onzekere faktor in zijn maatschappijbeeld. Neem b.v. de vakverenigingen. Zij zijn langzamerhand vrij oud en zouden dus eigenlijk eerbiedwaardig moeten zijn, maar dat valt lelijk tegen. Zij blijven strijdvaardig, zijn nooit tevreden en gaan zich zelfs met politiek bemoeien. Bovendien bestaan ze uit arbeiders. We moesten deze organisaties dus maar afschaffen, doch dat vergt een ideologie of zelfs een plan, en dat plan kan alleen maar reactionair zijn. Ook de doctorandussen kunnen niet meer genegeerd worden. Ze kunnen slechts met eigen wapens worden bestreden, maar dan begeeft de conservatief zich op terrein waar hij zwak staat. Een strijdbare conservatief begeeft zich op het hellende vlak. Veel erger ondergraving van het conservatisme komt intussen uit de sfeer der internationale betrekkingen. Daar is het paternalisme tot een lachwekkend uitgangspunt geworden. De oude machtsverhoudingen zijn definitief zoek en daarmee ook de rechtsregels, die deze machtsverhoudingen ondersteunden. De oude ideeën omtrent de vlag en de eer zijn overgenomen door jonge volken, wat ongemeen enerverend op de conservatief werkt. Hij mag nu kiezen: of zich terugtrekken in rancuneus stilzwijgen - waarmee hij de wereld aan zijn lot overlaat, geheel in strijd met zijn eigen ideeën over het leiderschap - of vechten, met ongezond kleine kansen op succes. Helaas zijn vele conservatieven tot het laatste geneigd; het heeft b.v. Nederland op de rand van een koloniale oorlog gebracht. Het reactionair toespitsen van traditionele gedachtengangen bedreigt ons allen nu de internationale politiek door de kernwapens wordt overschaduwd. De overgeleverde visie op de oorlog en op de internationale betrekkingen is niet langer te houden. Dat wil iedereen wel toegeven, maar we trekken er geen consequenties uit. Het valt te vrezen, dat we op dit punt allemaal conservatieven zijn; de technologische ontwikkeling ging sneller dan iemand het zich had gewenst, en wij zoeken naar oplossingen volgens verouderde denkschema's. Dat is een polemologisch probleem, waarvan de oplossing niet in zicht is. Achteraf bezien lijkt het mij betwijfelbaar, of het beeld van Emmens wel voor de hand ligt. Is het niet veeleer rechts, dat aan een oude geribde heuvel doet denken? En doet links het zand niet wegstuiven, in een richting die wij, in weerwil van de plannen, niet kennen? J. Pen |
|