wetten van het menselijk denken een weerspiegeling, een ‘analogon’ van de wetten die de materie bewegen. Nu zijn de wetten van het denken, de denkregels van oudsher ondergebracht in de logica. Een van de grondregels van logica is, dat een bewering en zijn ontkenning niet tegelijk waar kunnen zijn. Welnu, zegt het marxisme-leninisme, dat is eigenlijk een vrij primitieve opvatting. De dialektiek heeft immers aangetoond dat het zo eenvoudig niet is. De eenvoudige, formele logica weet niet beter dan ‘ja, ja of nee, nee, en al het andere is uit den boze’, citeert men dan Engels. In werkelijkheid is het ingewikkelder. De vader van het Russische marxisme, Plechanov, neemt als voorbeeld iemand met weinig haar op het hoofd (Plechanovs variant van Hegels paardestaart). De uitspraken ‘deze man is kaal’ en ‘deze man is behaard’ sluiten elkaar geenszins uit. Met de gewone logica komt men er hier niet.
De dialektiek nu is een ‘hogere’ trap van de logica. De dialektische eenheid van tegendelen vindt haar ‘weerspiegeling’ niet in de formele logica. Die schiet hier te kort. Wil men dialektische processen bestuderen, dan heeft men de dialektische logica nodig, die rekening houdt met de ‘eenheid en strijd der tegenstellingen’.
Tegen deze en dit soort redeneringen, die men trouwens ook buiten de communistische wereld aantreft, zijn in de loop der jaren wel enige bezwaren gerezen. Laat men de regel van de uitgesloten derde vallen, dan is het niet moeilijk om uitgaande van door niemand betwiste feiten te bewijzen dat Karl Marx de auteur is van het bekende treurspel Hamlet, prins van Denemarken. Iedere bewering wordt dan namelijk bewijsbaar en dus iedere redenering zinloos.
Ook heeft men zich wel afgevraagd welke dan toch de regels van die befaamde ‘dialektische logica’ mogen zijn. Schrijver dezes heeft daartoe een omvangrijk werk bestudeerd van een van de bekendste sovjetfilosofen, M.M. Rozental. Dat boek heet Principy dialektičeskoj logiki - maar men zal er vergeefs in zoeken naar één enkele regel der dialektische logica. Zeer terecht schrijft dan ook de Franse rationalist Julien Benda: ‘Le rationalisme purgé du principe d'identité, la “dialectique de la contradiction” est un flatus voci dont se paie la liturgie marxiste et dont je la défie de me donner un exemple’. Deze Benda vermeldt trouwens, dat hij eens in een rumoerige vergadering van met het dialektisch materialisme sympathiserende Franse intellectuelen de vraag gesteld heeft of iemand der aanwezigen hem in de werken van Marx, Engels, Lenin en Stalin - Stalin was toen, in 1947, nog een geniaal marxist - één enkele redenering kon aanwijzen die niet volgens de regels van de burgerlijke, formele logica, maar volgens de dialektische logica verliep. ‘Silence total’ ...
De moeilijkheid zit hem hier alweer in het door elkaar halen van het ‘zijn’ en het ‘denken’. Ter illustratie een citaat uit een sovjetfilosoof: ‘Engels noemde de dialektiek van de objektieve wereld, van het zijn, de objektieve dialektiek, en de dialektiek van de weerspiegeling van de objektieve wereld in het menselijk hoofd, de dialektiek van het kennen, de dialektiek van het denken noemde hij de subjektieve dialektiek. Kunnen nu de objektieve dialektiek en de subjektieve dialektiek, d.w.z. het weerspiegelde en de weerspiegeling gekenmerkt worden door verschillende wetten? Allicht niet.’ In plaats van dit ‘allicht niet’ zou de redelijke lezer geneigd zijn te antwoorden ‘waarom niet?’ Waarom moet een ding dezelfde eigenschappen hebben als zijn ‘weerspiegeling’? In de ‘weerspiegeling’ van de Noordzee in het menselijk denken kan men niet verdrinken, in de Noordzee zelf wel.
Hoe simpel dit ook klinken moge, er zijn volksstammen die dit niet inzien en die een dwingende logica schijnen te zien in de herhaling van hetzelfde woord in constructies als ‘over ingewikkelde zaken kan men slechts ingewikkeld schrijven’ of ‘een slechte tijd brengt slechte verzen voort’ of in de uitspraak van een beroemde schilder der 20e eeuw: ‘Ik schilder as een berbaar in deze berbaarse tijd’. Dit soort uitspraken, die men ook buiten het marxisme-leninisme vaak hoort, zijn niet redelijker dan de uitspraak ‘een goede beschrijving van erwtensoep moet groen zijn van kleur’.
Daar komt dan nog bij dat men - via Genesis, Hegel en Feuerbach menend dat het menselijk denken een ‘evenbeeld’, een ‘weerspiegeling’, een soort van duplikaat in iets ander materiaal, van de wereld is - helemaal geen verschil maakt tussen descriptieve en normatieve wetten en regels. Men zou zich eventueel nog kunnen voorstellen dat in het menselijk denken regelmatigheden voorkomen die een sterke gelijkenis vertonen met bepaalde regelmatigheden in de natuur. Maar de logica houdt zich helemaal niet bezig met het menselijk denken. Zij schrijft aan het menselijk redeneren bepaalde regels voor, en zij interesseert zich niet in het minst voor de betrekkingen tussen menselijke beweringen en de werkelijkheid. Nemen wij de volgende praemissen: de eerste druk van Hamlet, prins van Denemarken, dateert van 1650; Karl Marx is geboren in 1850; Karl Marx is