grijpen is de grote vaagheid van de begrippen ‘kwantiteit’ en ‘kwaliteit’. Kwaliteit is het ‘wezen’ van een ding. Nu is het merkwaardige dat het ‘wezen’ van water verandert als het bevriest, maar niet als de temperatuur van zo in 80 graden Celsius verandert. Een taal die geen afzonderlijk woord voor ‘ijs’ heeft zou ons hier al in grote moeilijkheden brengen. Gebruikers van die taal zouden als zij goede marxisten waren moeten volhouden dat het ‘wezen’ van water onveranderd blijft bij bevriezing. Waarom in den vrede verandert het ‘wezen’ van het water wel met de aggregaatstoestand en niet met de tempeatuur? Het klinkt oneerbiedig, maar Marx, Engels, Lenin, Stalin en Chroestsjov, de Academie van Wetenschappen der USSR, Jan Romein, Sam de Wolff, Paul de Groot, Henri Lefebvre, Jean-Paul Sartre en de gezamenlijke filosofen van Peking, Belgrado en Tirana kunnen de schrijver van deze regels niet uitleggen waarom het verschil tussen warm en koud water van ‘kwantitatieve aard’ is en het verschil tussen ijs en water ‘kwalitatief’.
Ook als men gaarne bereid is te geloven in deze wet breekt men zich het hoofd erover wat men eigenlijk verondersteld wordt te geloven. Wat heeft men geleerd als men deze wet, die voor de wetenschap belangrijker heet te zijn dan alle wetten der fysica samen, heeft leren kennen? Dat dingen veranderen? Dat een, de oppervlakkige toeschouwer niet opvallende reeks van veranderingen soms opeens gevolgd wordt door een duidelijke waarneembare, soms vrij plotselinge, verandering? So what? Heeft iemand dat ooit ontkend? Heeft ooit een filosoof een regel geschreven waaruit zou blijken dat hem nimmer was opgevallen dat de aggregaatstoestand van water tussen o en 100o niet, maar over die grenzen heen wel verandert?
We hebben hier, lijkt het, eigenlijk niet zozeer met een ‘wet’ te doen dan met een aperçu, een formulering, een incidentele visie op de dingen die we ook aantreffen in uitspraken als ‘les qualités de ses défauts’ ‘penny wise and pound foolish’, ‘als het kalf verdronken is dempt men de put’ - allemaal treffende uitspraken die met tal van voorbeelden kunnen worden geadstrueerd en dan ‘wetten’ zouden kunnen worden genoemd, de ‘wet van de verkeerde zuinigheid’, de ‘wet van het te late inzicht’ ...
De tweede grote dialektische wet is de wet van de eenheid en strijd der tegenstellingen. Zonder dat dit hier expliciet vermeld wordt zal de lezer begrijpen dat de idealisten en metafysici in het Westen als om strijd het bestaan van tegenstellingen ontkennen en geen idee hebben van deze wet. De marxistische dialektiek echter heeft ontdekt dat er aan ‘alle dingen en verschijnselen innerlijke tegenstellingen eigen zijn, dat ieder ding een eenheid van tegenstellingen is, een eenheid van tegengestelde kanten, eigenschappen, tendenties’. Nog een iets andere formulering: ‘De eenheid en strijd der tegenstellingen is een wet, krachtens welke alle dingen, verschijnselen, processen, innerlijk tegengestelde kanten bezitten, tendenties, die zich in voortdurende strijd bevinden; die strijd der tegenstellingen geeft een innerlijke impuls tot ontwikkeling, leidt tot een groei der tegenstrijdigheden, die in een bepaald stadium opgelost worden door het verdwijnen van het oude en het ontstaan van het nieuwe’. ‘Alle dingen’, zegt een nog in 1959 gretig aangehaalde passage van Stalin, ‘alle dingen hebben hun negatieve en hun positieve kant, hun verleden en toekomst, hun afstervende en hun zich ontwikkelende aspekten’. Lenin wees in dit verband met grote geestdrift op ‘+ en - in de wiskunde. Differentiaal en integraal. In de mechanica aktie en reaktie. In de natuurkunde positieve en negatieve elektriciteit. In de chemie vereniging en dissociatie van atomen. In de maatschappij de klassenstrijd’.
Deze reeks voorbeelden wordt in de handboeken nog uitgebreid met de tegenstrijdige krachten van aantrekking en afstoting, die een planeet in zijn baan om de zon houden; het licht, dat zowel golf- als corpusculaire eigenschappen heeft; de atoomkern; de tegenstelling tussen arbeiders en kapitalisten; tussen het kapitalistische winstmotief en de drang tot vooruitgang der wetenschap, die zich niet kan uitleven als er geen winst in zit; de tegenstellingen tussen de kapitalisten onderling, die weliswaar één front maken tegen het socialisme, maar in hun jacht op invloedssferen en ‘afzetgebieden’ ook elkaar te lijf gaan (Westduitsland en Japan tegen Amerika bijvoorbeeld). Ook het door het marxisme vastgestelde feit dat de wereld kenbaar en niets ervan onkenbaar is, maar dat niettemin, doordat de wereld zich voortdurend ‘spiraalvormig’ van hoog naar laag ontwikkelt, nooit in zijn geheel gekend zal kunnen worden. Een voorbeeld dat nimmer ontbreekt is het al door Engels in de marxistische circulatie gebrachte voorbeeld van een bewegend lichaam, dat zich op hetzelfde moment wel en niet op een bepaalde plaats bevindt.
Het is een wat bonte verzameling voorbeelden, maar het is alles waar we over beschikken als we te weten willen komen wat eigenlijk met deze wet bedoeld wordt. Ook