Een volk dat leeft, vergeet zijn verleden
W.H. Roobol
Het artikel van Hugenholtz (HM 190, mei '63) is een zet in de strijd om het bestaan van de geschiedenisleraren. Van het Reve schnabbelt door vergeten groepen brodeloos te maken, een soort uitbuiting voor de pret. In dat licht kan ook zijn antwoord aan Hugenholtz worden gezien.
De geschiedenis verkeert al jaren in een malaise, veroorzaakt door het opdringen der sociale wetenschappen. De publicaties, met voetnoten en al, over deze kwestie stapelen zich op. In een van die geschriften zegt de socioloog Van Doorn: ‘Zij (de geschiedwetenschap) is als culturele functie ongetwijfeld onmisbaar, maar men kan moeilijk zeggen, dat de maatschappij op haar diensten zit te wachten.’ Ik laat de zonderlinge scheiding tussen maatschappij en cultuur voor wat het is. Maar het toekennen van de ietwat mysterieuze culturele functie betekent meestal een laatste vriendelijkheid aan een geïsoleerde en daarom ongevaarlijke gek.
Ongelukkig genoeg voor degenen die zich in een onbewaakt ogenblik tot de geschiedenis hebben gewend, begint deze mening publiek te worden. Tegelijkertijd dringt hij door in wetgevende kringen, zodat een beknotting van het aantal lesuren dreigt. Historische pressiegroepen duiken op en paniekerige ingezonden stukjes verschijnen in de kranten.
Het onderwijs in de geschiedenis heeft nooit als voornaamste functie het bijbrengen van kennis van het verleden gehad. Inzicht in het verleden slipte hooguit met andere bedoelingen mee. De belangrijkste opdracht voor de historicus was de verbondenheid van verleden en heden te illustreren om nationale of nog nauwere groepsgevoelens aan te kweken. Gesloten groepen hebben vaak een ideologie met sterk historische inslag, d.w.z. zij willen de ‘waarheid’ van de ideologie met behulp van de geschiedenis bewijzen.
Het door Hugenholtz gesignaleerde Dirkisme was een conditio sine qua non voor het geschiedenisonderwijs. Naarmate de groep groter werd, moest ook de verbondenheid met een breder verleden worden vastgesteld. Via Klein- en Grootnederlandse geschiedbeschouwing zijn we aangeland bij het Europa-centrisme. In de functie veranderde niets, alleen de groep waarmee de verbondenheid moet worden aangekweekt, is gegroeid. Hier en daar vergruizen historici ook deze Europese grenzen, verwijden de groep tot de mensheid, met een Algemeen Menselijk Patroon. De conflicten tussen Romein en Geyl speelden zich gedeeltelijk rond deze kern af. Geyl is dan in zijn op Europa geprojecteerde vitaliteit blijven steken, terwijl de internationalist Romein de grenzen trachtte te doorbreken. Of, anders gezegd, de Kleinnederlandse geschiedschrijvers staan tot Geyl als Geyl staat tot Romein.
De geschiedkundigen hollen, als echte redders van het vak, achter de ontwikkeling aan. Het is de vraag of zij de verbondenheid met een steeds uitdijende groep kunnen blijven versterken. Nuttig lijkt het daarom een andere, minder groepssentimentele functie voor de geschiedenisles te zoeken.
Hugenholtz wil met zijn geopperde enquête aantonen dat het vak al zowat gered is. Het gaat hem niet om de peiling van een mening, hij wil zijn mening bevestigd zien. Een soort referendum dus. Maar, het doel heiligt het middel. Hij verbindt het bekrompen nationalisme met de overschatting van de feiten en ziet de verlossing in het proces. Als strijdmethode voorlopig bepaald effectief. Niet voor niets gebruiken luie scholieren de uitvlucht dat zij zo'n slecht geheugen voor feiten hebben, maar met hun uiteraard uitstekende intelligentie de grote lijnen wel snappen. Toch moeten, lijkt mij, zelfs de wetgevers met hun grote ontzag voor Culturele Processen deze truc tenslotte wel doorzien. Want de vraag proces of feit is iets dergelijks als kip of ei. Hugenholtz' voorbeeld maakt dit goed duidelijk. Het heeft toch weinig zin het proces, waarin het Communistisch Manifest een schakel vormt, te behandelen zonder benaderend jaartal, zonder plaats of persoon waaruit dit alles voortkwam. Daarvoor is het nodig tot de nek en verder in de feiten te zakken, terwijl de ware anekdote van Marx' briefwisseling met oom Philips kleur aan de hele affaire kan geven, te meer omdat sommigen deze nog steeds beschouwen als een Onaangenaam Feit. Het moderne geschiedenisonderwijs loopt de kwade kans met dit verhaal de gehele schuldige kinderziel te vullen, zodat voor het Marxisme weinig plaats overblijft. Of, erger nog, door een zenuwen kortsluiting op het eindexamen, worden het Communistisch Manifest en de Morele Herbewapening toegeschreven aan hetzelfde creatieve brein.