dat standpunt ingenomen en ondertekend. Op die manier wist de burger wat men er aan had en het vertrouwen dat op die manier ontstond, droeg natuurlijk bij tot de bruikbaarheid van het jaarlijkse plan. Naar alweer typische Nederlandse aard, heeft men zich weinig ingelaten met veel-jarenplannen, tenzij in de industrialisatienota's.
Daarmede komt een verschilpunt met de planning in Frankrijk aan de orde. Hoewel in Frankrijk het commissariaat voor het nationale plan tijdens zwakke regeringen zijn gezag moeizaam moest verwerven, heeft het van den aanvang af hoog gemikt met meer-jarenplannen. Geleidelijk aan kreeg het dit gezag in intellectuele kringen, zodat de Fransen in The Economist konden lezen hoeveel beter de economie in Frankrijk werd aangepakt dan in Engeland. Intussen is Engeland in ‘Neddy’ tot een soort nationale ontwikkelingsraad gekomen, die veel overeenkomst heeft met onze Sociaal-Economische-Raad, alhoewel met minder zuilelementen en meer socialistische vaklieden; ruzies en misverstanden zijn niet van de lucht. Alleen het niveauverschil in redelijk liberale economische programmering tussen Frankrijk en Engeland gaf De Gaulle indertijd het recht te spreken van het nog niet rijp zijn van Engeland voor de E.E.G. De generaal is minder terzake kundig wat de centrale bankpolitiek betreft anders had hij ook The Bank of England (Grand old Lady of Threadneadlestreet) kunnen aanhalen als voorbeeld van achtergebleven economische apparatuur, om van het gemanoeuvreer geldmarkt/kapitaalmarkt in Engeland maar helemaal te zwijgen; zelfs de bepaald niet wulpse Financial Times kon met Pinksteren het kirrend lachen niet inhouden toen de ondershandse Brits/Amerikaanse valutabijstandregeling moest worden besproken: Kijk, zei The Financial Times, als ge nu maar een partijtje geld in een heleboel spiegels laat weerspiegelen, lijkt het heel wat en als ge heel wat hebt, hebt ge gauw genoeg. Doch dit terzijde: economische programmering en aanwending van een nationaal instrumentarium staat in Engeland nog maar in de kinderschoenen.
In West-Duitsland komt op het ogenblik alles op de Deutsche Bundesbank neer. De centrale bankpresident Blessing heeft krachtige taal gesproken tegen het verschijnsel, dat de overheid maar raak uitgeeft zonder er rekening mede te houden, dat de ‘Ueberhang’ aan overheidsbestedingen tot ernstige prijsstijgingen begint te leiden. Door een weinig perfect meetapparaat lijken de prijsstijgingen in West-Duitsland niet zo ernstig, bovendien gaat er op de hele economie een deflatoire invloed van de effectenbeurzen uit. Maar de weinig evenwichtige verdeling van het nationale inkomen, het vooruitijlen met de bestedingen op toekomstig inkomen, is in de Bondsrepubliek mede een gevolg van het feit, dat echte centrale economische planning in West-Duitsland sinds de geldsanering van 1948 niet aan de orde is gekomen omdat de federatieve opbouw van de staat dit erg bezwaarlijk maakte. Naast een beleid bij de Bundesbank - achter de feiten aan uiteraard omdat een centrale bank niet programmeert - is het budget, de rijksbegroting, of de ‘Etat’ zoals dat in het Duits heet, langzamerhand zo verpolitiekt dat bij een eventuele economische planning de uitkomsten enorm zouden afwijken doordat vanwege de volledige werkgelegenheid de opwaartse druk op de lonen afwijkingspercentages van 10 tot 20 pct bij consumptie en overdrachten veroorzaakt, die een plan toch vrijwel waardeloos maken. Zelfs bij verrekening van de niet onaanzienlijke wederzijdse export en import is het Westduitse nationale inkomen nog wel tussen 15 en 20 pct hoger dan het Franse. Waar in Frankrijk in 1962 al vrij belangrijke afwijkingen van het IVème Plan voorkwamen, ving het een nog het ander op. Zo was een gemiddelde expansie van de economie van 5,5 pct voorzien. In 1961 was de afwijking dat slechts 4,2 pct werd gerealiseerd voor de industriële produktie, maar in 1962 werd het 6,3.
De consumptie steeg met 6,6 pct en de investeringen met 7,5 pct. Al in het vierde kwartaal van 1962 kwam bij de investeringen de reactie, terwijl eventuele verschillen worden opgevangen door de handelsbalans. De structuur van de Franse export is echter zodanig, dat tijdens periodes van hausse de Fransen spoedig inflatie importeren. Door het doen van waarnemingen in relatie tot de criteria van het Plan volgen meestal tijdig correcties, hoewel het ditmaal niet geheel lijkt uitgesloten dat de adequate correctie een herwaardering van de franc zal moeten zijn.
Naast Nederland en Frankrijk met accurate plannen en bovendien maandelijkse ‘conjunctuurtests’ om tijdig te kijken hoe de ontwikkeling ligt zonder te moeten wachten op tellingen achteraf, is er naast België nog een land met een eerste aanzet van economische planning. Hier bestaat echter de neiging van het micro-economische naar het macro-economische toe te werken, dus net omgekeerd als in de andere EEG-landen. Dat land is Italië, waar de realisering van economische doelen niet langer meer kan worden gescheiden gehouden van een zekere mate van program-