| |
| |
| |
H. Daalder
Centrifugaal en centripetaal
De provinciale verkiezingen van 1963
De Evenredige Vertegenwoordiging had twee verrassingen in petto voor de laatste verkiezingen. Zij maakte het mogelijk dat twee nieuwe splintergroepen zich nestelden op de groene banken van de Tweede Kamer, naast de drie die er al zetelden terzijde van de Grote Vijf. En zij overdreef bij de toekenning van de restzetels het verlies van de binnenspelers, de P.v.d.A. en de V.V.D., ten bate van de ‘center forwards’ en de vleugelspelers van links en rechts beide. Een winst van niet meer dan 0,13% was voldoende om het ‘Christen-Democratisch’ blok een zetel uit te tillen boven het dode punt van de helft van de Tweede Kamer; en politiek zijn 76 zetels er beduidend meer dan 75. De nu in de Kamer vertegenwoordigde splintergroepen, ter linker en rechterzijde, (de C.P.N., de P.S.P., de S.G.P., het G.P.V. en de Boerenpartij) stegen tezamen in stemmental van 8,52% in 1959 tot 10,95% in 1963. Deze niet zo erg grote winst bracht hen van acht op vijftien zetels, thans bijna symmetrisch verdeeld: acht links en zeven rechts. Tussen het midden en de vleugels ingeknepen verloren de P.v.d.A. en de V.V.D. tezamen acht zetels. De slag was groter voor de P.v.d.A. dan voor de V.V.D. De P.v.d.A. mocht met 2,37% van de stemmen evenredig veel minder en absoluut slechts weinig meer stemmen verliezen dan de V.V.D. met 1,93%, de rekenkunst maakte er een verlies van vijf zetels van, tegen slechts drie voor de V.V.D. Was in 1959 de uitkomst nog zo gunstig voor de P.v.d.A. dat zij met een verschil van 1,24% slechts één zetel op de K.V.P. achterlag, nu bedraagt dit zeven zetels, voor een verschil van slechts 2,69% meer. De klap was te groter, omdat de oppositie het, ondanks de toen stijgende kracht van de P.S.P., in 1962 nog zoveel beter gedaan had; aan het verlies van de V.V.D. was men daarentegen een jaar éérder al gewend. Verlies van de beide
rivalen, binnen of buiten de regering, moet de confessionele harten goed gedaan hebben. Het schraagde het zelfvertrouwen van de K.V.P., die zich de grote winnaar voelt, ondanks het feit, dat de luttele winst van 0,34% ten opzichte van 1959 nog niet het automatisch accrès van katholieke kiezers opvult. Dat de K.V.P., de C.H.U., en Koekoek de ‘grote’ winnaars zijn van de verkiezingen, is typerend voor de a-politieke sfeer, die in Nederland anno 1963 heerst. Zij uitte zich gelijkelijk in centripetale gezapigheid, en centrifugale narrigheid, tezamen leidende tot het verlies van de drie partijen met het scherpste politieke gezicht, de P.v.d.A., de V.V.D., en de A.R.P.
De extremistische stroom vloeide scherper naar rechts dan links ditmaal. Dit geldt niet voor de C.P.N. Men moet, als hoofdartikelschrijver van de N.R.C., op 16 mei wel slecht geslapen hebben om beducht te zijn voor het ‘een beetje aan de winnende hand’ zijn van de communisten. Telt men de stemmen voor de Bruggroep in 1959 op bij die van de C.P.N., dan daalde de communistische kracht constant, van 2,99% bij de vorige algemene verkiezingen, tot 2,93% in 1962, en 2,77% thans. Slechts de Nijmegenaren en de Zeeuwen kunnen het anti-communistisch hoofd wat minder vredig op het kussen leggen: de C.P.N. steeg bij hen resp. van 0,4% tot 0,51%, en van 0,4% tot 0,6%!
De P.S.P. ging ten aanzien van 1962 in de meeste provincies nog iets vooruit. De partij was echter op haar retour in Groningen, en vooral in haar voornaamste bolwerk, Noord-Holland. De fut was er wat uit. Wat de concrete vrees van een oorlog over Nieuw-Guinea nog bereikte, vermocht de synodale boodschap van de Nederlands Hervormde Kerk tegen de atoomwapenen niet. Men heeft kennelijk groter angst voor het socialisme dan voor de abstracte holocaust van de atoombom, en de knusse sfeer van de C.H.U. bleef derhalve voldoende aantrekkelijk voor hervormden van alle pluimage. Het recruteringsterrein van de P.S.P. ligt nog altijd in hoofdzaak bij het radicaal-socialistisch volksdeel. En ook daar is het beperkt gebleven. De C.P.N. kreeg in 1946 10,6%, in 1948 7,7%, in 1952 6,6%, en in 1956 4,75% van de stem- | |
| |
men. In dit licht is het stemmental van C.P.N. en P.S.P. samen (5,79% in 1963) niet bijzonder hoog. Was er ten opzichte van 1959 nog een winst, ten opzichte van de Staten was er een daling, van 0,15%.
Katholieke afval wendde zich ditmaal alleen naar rechts. Vooral in het Zuiden boekte de Boerenpartij sterke winsten, ondanks de vele boeren en tuinders die op de lijsten van de K.V.P. figureren. Ook Welterse heimweegevoelens bleken niet gedoofd: de Partij Economisch Appèl had een gerede aantrekkingskracht op katholieke kiezers. Ondanks de propaganda voor een ‘voortzetting van het beleid van het kabinet-de Quay’, en de naar men mag aannemen vooral voor rechtse kiezers aantrekkelijke nationalistische poses van de Heer Luns ten aanzien van Nieuw-Guinea, of Benfica-Feyenoord, bleven ook vele katholieken de V.V.D. trouw, in de verwachting van buiten meer invloed te hebben op de katholieke politiek, dan van binnen.
Rechtse tendenties waren er hier en daar ook in het protestants-christelijke blok. De A.R.P. verloor wat stemmen aan de S.G.P. in het centrum en westen van het land. Zelfs het zelfgekozen isolement van de Gereformeerden art. 31 gaf voldoende kracht om ditmaal de fatale 0,67% te overschrijden. In hoeverre er protestantse afval naar andere rechtse splintergroepen was, is moeilijker na te gaan. Het Economisch Appèl, de Nieuwe Democratische Partij, en de ‘Liberalen’ van alle gading deden het gemeenlijk beter in katholieke en onkerkelijke streken dan in de meer protestantse. Zou de reactionaire achterban van de Christelijken dan helemaal verstek hebben laten gaan, en zich vredig gevoegd hebben bij het christelijk staatsmanschap van Zijlstra of De Pous? Het lijkt weinig aannemelijk. Het totaal aan katholieke en christelijke stemmen op de rechtse splintergroepen vermindert het soulaas, dat de V.V.D. er zoeken kan voor haar stemverlies van 1959 op 1963.
Meer stemmen moeten de C.H.U. en de A.R.P. verloren hebben aan de Boerenpartij, al blijkt dit vooral voor de laatsten duidelijker dan voor de eersten. In het noordoosten van het land wonnen zowel de Boerenpartij, als de orthodox-protestanten stemmen. Enerzijds was er zeker een doorstroming van de niet-confessionelen naar de christelijke partijen, en van deze weer naar de Boerenpartij. Maar ook rechtstreekse overgang van socialistische en liberale stemmen naar de Boerenpartij is er aanwijsbaar: vooral in Drenthe heeft zich een traditioneel-separatistische agrarische stroming na 1946 via P.v.d.A. en V.V.D. weer teruggewend naar het rechtse extremisme waarbij zij zich vòòr 1940 al zo wel bevond.
De Boerenpartij deed het veel beter dan de andere rechtse groepen. Van Rappard bleek te ‘liberaal’ en ‘upper class’ om het ver te brengen. Opnieuw bleken zowel de lijsttrekker zelf, als de officiële politieke en perskringen rondom het Binnenhof de politieke kracht van het regentenarrogantisme te hebben overschat. Fabius en Van Waasbergen verkregen een zowel sociaal als religieus wat gedifferentieerder clientèle. Maar wat Van Rappard noch Lewin, Fabius noch Verlaan, laat staan Grol, vermochten, volbracht Koekoek. Hij vertegenwoordigt sociaal een echter Poujadisme, voldoende geworteld in de door de economische ontwikkeling en bureaucratische regelingen geknepen kleinere boeren en middenstanders om door de religieuze scheidslijnen heen te breken. Bijna een kwart van zijn stemmen won Koekoek in steden boven de 70.000 inwoners. Vooral in Haarlem, Amsterdam, Enschede en Tilburg was zijn aanhang relatief groot. Waarom daar juist? Wonen er meer geïmporteerde bus- en tramconducteurs? Of meer ongebonden kleine middenstanders? Is men er sneller geroerd door televisie of de stokerige visies van de Telegraaf? Of is men in deze steden, vol oud zeer, eerder geneigd tot anarchistisch verzet tegen alle ordening van boven? In de zich meer dynamisch ontwikkelende streken van het land deed de Boerenpartij het gewoonlijk slecht. Er is dus alle kans dat de voortgaande ontwikkeling het nieuwe, maar in wezen anachronistische radicalisme van de Boerenpartij zal absorberen. Als het toch al wijd verbreide Groene Front in de confessionele partijen tenminste niet zal pogen met noodverbanden en onvoldoende medicijnen eer de symptomen te bezweren dan de ziekte.
De andere hoofdbeweging van de verkiezingsuitslagen was centripetaal. Zowel de V.V.D. als de P.v.d.A. hebben een niet onaanzienlijk aantal stemmen moeten afstaan aan de confessionele partijen: de socialisten waarschijnlijk in het bijzonder aan de K.V.P., de V.V.D. vooral aan de C.H.U. De steeds verdere afbrokkeling van de drie confessionele partijen die, ondanks de steun van een relatief hoog geboortecijfer van deze groepen, sinds 1950 constant doorging, is daardoor voor het eerst ietwat tot staan gekomen. Zij zou sterker gekeerd zijn, indien deze partijen niet tegelijk aan Koekoek en andere rechtse groepen verloren hadden. De K.V.P. won dan ook
| |
| |
vooral waar weinig katholieke boeren wonen: in de diaspora-gebieden van de N.O. provincies, en in de grote steden van het Westen. Zij boekte vooral winst ten koste van de P.v.d.A. Haalde Luns, vol informele grappen, hier de stemmen binnen? Maar om dit soort ongeinteresseerde televisiestemmers streden ook Mevrouw van Someren-Downer en de onderscheidene reactionaire groepen. Zou voor nietkatholieken de overgang van de P.v.d.A. naar de V.V.D. niet gemakkelijker zijn dan naar de K.V.P.? Zo ja, dan moet de katholieke winst voornamelijk te danken zijn aan de terugkeer van katholieken, die in 1959, en zelfs nog in 1962, het kabinet wantrouwend bleven volgen van de zijlijn, en daarom stemden op de P.v.d.A. In dit licht was het van de Partij van de Arbeid weinig tactisch om juist Suurhoff als lijsttrekker te doen optreden. Suurhoff's appèl moest, naar men mag aannemen, vooral steunen op zijn Ministerschap van Sociale Zaken. Maar Veldkamp had diezelfde kwaliteit. Waarom zou een katholiek arbeider dan een ex-N.V.V.er prefereren boven een man, die meer de K.A.B.-mentaliteit benaderde? Ook de assumptie, dat de P.v.d.A. bij uitstek het denkend regeerdersdom zou belichamen, moet vele katholieken hebben geirriteerd. Men mocht dan niet verrukt zijn van De Quay, hij was, per slot, pas de derde katholieke Minister-President in de geschiedenis, zó slecht deed hij het niet, dat alle katholieken hem om strijd zouden moeten verloochenen.
Tussen de P.v.d.A. en de V.V.D. vond eveneens een slingering om het centrum plaats. Tussen 1959 en 1962 wonnen de P.v.d.A. en de P.S.P., tezamen genomen, vele stemmen ten koste van de V.V.D. In 1962 was de val van de Liberalen bovendien het diepst, waar na 1956 de opgang het grootst geweest was: in het Westen, in het bijzonder in de grote steden. In deze zelfde gebieden volgde voor de V.V.D. ook weer herstel in 1963. In Amsterdam verloor de partij 4,4% van 1959 op 1962, zij won er daarvan 1,4% in 1963 terug. In Den Haag ging het tot de Staten 3,4% achteruit, en nu weer 1,1% vooruit. Alleen in Rotterdam had men minder vertrouwen in de nieuwe dynamiek van Toxopeus. Anders dan in de gehele rest van het land gingen de P.S.P., de P.v.d.A. en de C.P.N. hier tezamen vooruit van 1959 op 1963. De V.V.D. bleef staan op haar laagtepunt van 1962. De vereende socialisten bereikten er tezamen in 1962 nogmaals de top van 1956, maar verloren dit jaar een deel van hun stemmen aan katholieken en protestanten.
In de zeer protestantse delen van het land was de V.V.D. minder gelukkig. In het gehele Oosten, in de kieskring-Dordrecht en in Zeeland, ging de afval na 1962 verder door. Dit verschil is in overeenstemming met de ontwikkelingen op langer termijn. Sinds 1946 is in het Westen de liberale opmars sterk, en het beeld voor de socialisten van diverse pluimage weinig florissant. In de protestantse gordel van het land is het beeld eer omgekeerd. Met uitzondering van Friesland, vond ook daar gedurig afbrokkeling plaats van de protestantse partijen. Maar gewoonlijk waren het de socialisten, meer dan de liberalen die er van profiteerden. Nu deed dat de Boerenpartij. In het Westen, daarentegen, is het politieke beeld veel labieler. Zowel liberalen als socialisten boekten daar sinds 1952 zowel aanzienlijke winsten als verliezen, ten koste van elkaar, maar ook, als in 1959, ten koste van de confessionele partijen. Wat is de oorzaak van dit verschil? Een sterkere politieke bewustheid, of een grotere mate van gevoeligheid voor de ongedurige stemmingen van de dag?
Ook dit jaar waren er aanzienlijke verschillen in de uitslagen tussen het Westen en ‘het overige deel van Nederland’. De katholieken verloren in het Zuiden, en wonnen in het Noorden en het Westen. De nietconfessionele partijen verloren tezamen vooral sterk in de drie Noordelijke provincies en in de kop van Noord-Holland. Van Rappard bleef een vrij ‘Hollands’ verschijnsel,
| |
| |
Overzicht van percentages behaald door partijen, en groepen van partijen (1937-1963). Niet opgenomen zijn stemmen op conservatieve splintergroepen en de Boerenpartij.
| |
| |
terwijl het Economische Appèl het verrassend goed deed in het Zuiden. Koekoek, tenslotte, was (ondanks de steun die hij vond in sommige delen van de Randstad) bovenal symptomatisch voor het verzet in de periferie tegen al wat Haags is.
Voor een goed zicht op de verkiezingen van 1963 is een indruk op langer termijn misschien verhelderend. De bijgevoegde grafiek (pag. 9) beeldt de stemmen van de voornaamste partijen, en ook de gezamenlijke stemmen op de niet-confessionele partijen, en de gezamenlijke stemmen op alle confessionele stemmen tegen elkaar af. (De Boerenpartij blijft daarbij buiten beschouwing). Zij brengt in beeld wat, sinds 1937, de kracht was van de doorbraak, zowel van links als van rechts, in de confessionele beslotenheid. Bij de kamerverkiezingen van 1946 verloren de confessionele partijen veel meer stemmen aan de socialisten en communisten dan men zich in de latere jaren van restauratie wel heeft willen herinneren. Het tij ebde echter spoedig terug in de na-oorlogse jaren vol spanningen rondom Indonesië en het zich doorzettend herstel, dat veel vernieuwing verdrong. Zowel de liberalen als de confessionele partijen stegen in kracht. Daarna, in de vijftiger jaren stegen de niet-confessionele partijen sterk: eerst de P.v.d.A. die het communistisch verlies meer dan inhaalde, dank zij aanzienlijke katholieke steun in het zuiden, en (wellicht latent anti-katholieke?) voorkeur voor Drees boven Romme in het Noorden. Deze tendentie werkte gewoonlijk sterker door bij de algemene verkiezingen dan bij Statenverkiezingen. Inkeer tot eigen erf was bij de laatste normaal, vooral in het katholieke zuiden, en overwegend protestantse centrum en N.O. van het land. Dan volgt, in 1958, na de bestedingsbeperking de snelle opkomst van de V.V.D., ten koste van alle partijen, maar vooral van de P.v.d.A. Deze beweging begon het vroegst, en is het sterkst in de Randstad, maar werd langzaam gevolgd door de rest van het land. In het zelfde zog kwam ook de P.S.P. vooruit, zodat de P.v.d.A. van twee kanten tegelijk werd ingeknepen. Dan volgt de regeringscrisis van
december 1958. De ontbinding van de Kamer maakte de politieke geesten los, en het resultaat is de sterkste polarisatie van stemmen die Nederland na de oorlog kende. Zowel ter linkerzijde als ter rechterzijde zette men zich schrap, met inbegrip van die katholieken en christelijken, die liever een duidelijke keuze wensten, dan een politiek tehuis. In 1962 wonnen de gezamenlijke socialisten nog meer stemmen: het kabinet stond zwak, de V.V.D. verloor aanzienlijk, de katholieken en christelijken wisten niet de normale opgang van de statenverkiezingen te bereiken.
Dan volgt, in 1963, weer de ommekeer. De oppositie kon weinig uitrichten tegen de tevredenheid, die werkte ten gunste van de vertrouwde confessionele partijen. Werkelijke ‘issues’ waren er niet, althans het klimaat was er niet naar, dat de oppositie deze kon verwekken en uitbuiten. Wat hielp het te stellen, dat het kabinet zijn beloftes over belastingverlaging, of Nieuw Guinea, niet nagekomen is? De P.v.d.A. kon dit sermoen moeilijk met overtuiging preken, gezien het feit, dat ieder haar geredelijk met hoge (en hoger) belastingen identificeerde, en niemand van Nieuw Guinea meer wil horen. In tegenstelling met andere landen begint Nederland nu pas te genieten van het Wirtschaftswunder. Onrust is er voor het moment niet, mede omdat wij het internationale toneel liever bij een glaasje (of achter glas) bekijken, dan er ons actiefpolitiek bij betrokken voelen. De leus ‘Om de Kwaliteit van het Bestaan’ was door de reclame-vakman van de V.V.D. gemakkelijk ten eigen nutte aan te wenden: ‘Het gaat om Uw Bestaan’ past immers beter bij de heersende stemming? Zij die in goede huizen wonen willen liefst niet aan de woningnood herinnerd worden, en zij die nog een huis zoeken hebben het vertrouwen in alle politieke partijen al lang opgegeven. Bovendien, waarom zou men om dit punt op de P.v.d.A. stemmen, als zowel de K.V.P. als de A.R.P. zich duidelijk van de verantwoordelijke minister distantieerden, en zelfs de Minister-President dit publiekelijk deed? Wie kende de naam van de betrokken minister zelfs, en wist tot welke partij hij behoorde?
De uitslag van 1963 was meer een zich inspinnen in een egocentrische behaaglijkheid, of een afreageren in balorigheid, dan een duidelijk votum. Eens verontruste linkse katholieken en protestanten oordeelden dat hun vrees van 1959, of 1962, niet uitgekomen was, en keerden rustig terug nadat Veldkamp nog bijtijds een progressieve ‘face lift’ aan het kabinet had weten te geven. Tevreden rechtse opposanten zochten eveneens hun confessionele huis weer op. Ontevredenen zochten het verder naar rechts (of links). Nu zij noch bij een scherp gekante oppositie, noch bij de in het kabinet getreden liberalen, steun konden vinden voor hun eigen onlusten, en een werkelijke keus tussen alternatieve regeringspartners weinig opbrengst beloofde, zochten zij het bij nieuwlichters, die het gehele systeem verwierpen. Door de afwe- | |
| |
zigheid van diepergaande conflicten in het kiezerscorps kregen de uitslagen daarom meer het normale patroon van de statenverkiezingen, dan van algemene verkiezingen. De grafiek wendt zich. Werd in 1962, door het heersende wantrouwen in het kabinet, het normale herstel van de K.V.P. afgevlakt, en voor de orthodox-protestanten zelfs in zijn tegendeel verkeerd door een aanzienlijke stemovergang van liberalen en confessionele stemmen naar de gezamenlijke socialisten, nu is het beeld omgekeerd. Katholieken en orthodox-protestanten doen het, ondanks Koekoek, een beetje beter dan bij algemene verkiezingen in het laatste decennium het geval placht te zijn. Noch de P.v.d.A., noch de V.V.D. kunnen in het tevreden klimaat tot kiezen dwingen. Men wil noch rechts, noch links, alleen zichzelf zijn, met de regering voor sommigen, tegen alle regeren voor anderen. Een paradoxaal gevolg van de omstandigheid dat de verkiezingen van 1962 meer op algemene verkiezingen leken in de traditionele zin, dan die van 1963, is het feit dat de
P.v.d.A. vijf zetels verloor in de Tweede Kamer, maar er twee won in de Eerste. Daar mag het derde deel van de leden, dat gewoonlijk in hun meer radicale dagen tegen de Eerste Kamer placht te ageren, nu meehelpen te waken ‘tegen de waan van de dag’.
De uitbreiding van het aantal in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen is geen gelukkige zaak. Zeker, het aantal nuances is vergroot. Mirabeau's ideaal van een Kamer, die een volmaakte ‘carte réduite’ van het Nederlandse volk zou zijn is bijna bereikt. Slechts een aparte vertegenwoordiger van de burgerlijke reactionairen ontbreekt nog naast de V.V.D., en ondanks het Liberaal Democratisch Centrum hebben we nog geen nieuwe Vrijzinnig-Democraten. Evenmin is er nog een linkse Christen-Democraat terug tussen de P.S.P. en de Christelijke Partijen. Maar wat niet is kan komen. Tenzij men er eindelijk toe overgaat de drempel voor intree aanzienlijk te verhogen. Het is, per slot, niet alleen de functie van een Kamer te vertegenwoordigen. Zij moet ook een duidelijke regering kunnen voortbrengen. Hoe gespreider de krachtsverhoudingen, hoe onduidelijker het zicht. Voor de kiezer sluit zich de vicieuze cirkel. Omdat hij geen duidelijk beeld heeft van de personen en zaken, die zich in de besloten-professionalistische sfeer van de Nederlandse politiek afspelen, kan hij zijn stem moeilijk gebruiken voor een bewuste keuze van mensen en programma's. Veel van de Nederlandse politiek blijft daarom een belijden. Helaas werkt dit de lijdelijkheid in de hand, en zo af en toe geeft het extremistische verleiders onaangename kansen.
|
|