de uitkomst nog verhogen met 1. Dat stelt dus een geheel getal voor. Uitrekenen is nutteloos.
(Merk wel op dat het niet deelbaar is door een der getallen 2, 3, 4, 5, 6, 7 want er blijft steeds een rest, die 1.)
Dat getal nu zal zijn òf deelbaar. Is het ondeelbaar zo zijn we klaar: een priemgetal groter dan 7 is gevonden. Is het deelbaar, dan is het ontbindbaar in factoren. Die factoren kunnen niet gevonden worden bij de getallen 2, 3, 4, 5, 6, 7 zoals we al constateerden.
Derhalve: het getal, indien deelbaar, is ontbindbaar in factoren maar die alle groter zijn dan 7. Er zijn dus priemgetallen groter dan 7. Ge kunt dit bewijs vinden in het befaamdste ‘meetkunde’ boek aller tijden, in De elementen van Euclides! Dit uitroepteken is weer een gewoon uitroepteken.
Tussen elk geheel getal en zijn dubbele ligt minstens 1 priemgetal. Is dat geen fraaie stelling? En dan: elk even getal is de som van twee priemgetallen. Maar dit laatste is niet bewezen hoewel de ‘stelling’ toch al twee eeuwen oud is, datérend uit de pruikentijd. Er is evenwel ook nog nooit een geval gevonden dat de stelling logenstraft. Op de weg naar de bewijsvoering zijn vermoedelijk de Russen het verst gevorderd (Vinogradov, 1937).
We kunnen alle gehele getallen in groepjes van vier samenvoegen: tot en met vier, tot en met acht, tot en met twaalf enz. Het leert ons dat elk geheel getal is:
of een viervoud
of een viervoud plus 1
of een viervoud plus 2
of een viervoud plus 3
Van deze 4 vormen zijn de eerste en derde kennelijk even, dus niet priem. De priemgetallen kunnen dus enkel behoren tot de tweede of vierde groep: een viervoud plus 1 of een viervoud plus 3.
Welnu, de priemgetallen van de vorm: viervoud plus 1, kunnen steeds geschreven als de som van twee kwadraten. Zo is 29 gelijk aan het kwadraat van vijf plus het kwadraat van twee. De stelling stamt van de grootste ‘amateur’ der wiskunde: de raadsheer Fermat uit Toulouse, ca 1640. Hoe die, bij gezin en ambt, tijd had om tot de befaamdste mathematici te gaan behoren? Hij verdeed geen tijd aan het gezelschapsleven, noch ook aan universitaire rompslomp en decorum.
Mijn kort verhaal gaat nu wat wonderdadig worden. Anderhalve eeuw na Fermat komt er een andere magister der getaltheorie, die nog voor zijn burgerlijke meerderjarigheid een oorspronkelijk meesterwerk schrijft, in fraai latijn: Disquisitiones Arithmeticae. Het joch heette Gausz, een klank zelfs bij niet-wiskundigen bekend geworden. Het boek bevatte ook een vermoeden, zonder bewijs. Dat vermoeden ga ik U uitleggen. het betreft de vraag naar het aantal priemgetallen kleiner dan 1.000.000; voor dit getal mag U elk ander invullen. Als inleiding onder 100 zijn er 25 priemgetallen, te beginnen met 2.
Het vermoeden van de jongeman hield het volgende in. Teken een horizontale lijn van 1.000.000 cm. Plaats nu allemaal verticaaltjes: na 1 cm ter lengte van 1 cm; na 2 cm ter lengte van 1/2 cm; na 3 cm ter lengte van 1/3 cm. Enz. Verbindt de toppen van de