‘Wimpy’ is inderdaad korter) kostte f 1,50. Menige schrijver liet zich, met de beloften van Scholten in het achterhoofd, een Wimpy goed smaken. Aan ieder toegangsbewijs waren twee bonnen gehecht, goed voor twee glazen sherry, gin en dat soort dranken. Wij namen twee jus d'orange en moesten 3 5 cent bijbetalen, want de bonnen waren exclusief (zei althans de kelner).
Uit het ongerijmde kan worden aangetoond dat onze justitie niet kunstgevoelig is. In de rechtszaal worden wel tekenaars, geen fotografen toegelaten. Het verouderde argument tegen de laatsten schijnt te zijn, dat het geklik van de toestellen en het geflits van de lampen afleidend werken. Maar de moderne foto-apparaten klikken niet meer en de films zijn tegenwoordig zo lichtgevoelig dat er ook zonder flitslicht kan worden gefotografeerd. Welke andere argumenten kan de justitie nog tegen de fotografen te berde brengen? Een foto kan de verdachte schaden na zijn vrijlating. Niet voor niets ziet men vaak foto's van verdachten die uit ‘gezichtsbescherming’ (om even een voetbalterm te gebruiken) de handen voor het gezicht slaan of de hoed tot op de neus drukken. Ook de kranten helpen wel eens een handje, door een zwart strookje over het gezicht te monteren zoals ook te doen gebruikelijk is bij bepaalde tijdschriften in bepaalde tijdschriftenwinkels, maar dan wit en lager. Herinnerd mag daarbij worden aan de provocerende foto op de omslag van Der Spiegel, waarop men de hoofdredacteur tussen twee rechercheurs gevankelijk zag wegvoeren. De redactie had de gezichten van de beide rechercheurs met een zwart strookje onherkenbaar gemaakt! Maar laten we niet afdwalen. Wat is het verschil tussen de fotograaf in de rechtszaal, en de tekenaar? De tekenaar, halfwas-kunstenaar die hij vaak/soms is, zal licht geneigd zijn zich niet te beperken tot de gelijkende weergave van de fysionomie der verdachten, maar er in het voorbijgaan ook ‘het innerlijk’ in willen vastleggen, zoals het goede kunstenaars betaamt. Men heeft het kunnen zien. In de Haagsche Courant heeft een zeer duidelijke foto gestaan van Boudewijn, welke foto afkomstig was uit het beruchte, in beslag genomen fotoapparaat. Zonder onvoorwaardelijk mee te willen
gaan met Karel Appel, die zich in een van zijn meest literaire buien tegenover Jan Vrijman over Boudewijn liet ontvallen: ‘Deze jongen is door een daad aan het daglicht getreden om zijn schoonheid te tonen’, kan toch gezegd worden dat de foto in de Haagsche Courant ons een andere Boudewijn toont dan het gemiddelde van de getekende portretten. Minder misdadig, om het maar even samen te vatten. De tekenaars zijn natuurlijk geneigd hun onderwerp te ‘vertekenen’. Dat heeft voor de verdachten het voordeel, dat zij na vrijlating minder gemakkelijk herkend zullen worden. Maar aan de andere kant beïnvloeden ‘gekleurde’ portrettekeningen ongetwijfeld het lezerspubliek, dat de z.i. (altijd) te lage straffen vergelijkt met de misdadigerssmoeltjes uit de kranten en dan van klassejustitie spreekt en met ingezonden, protesterende brieven meehelpt het gevoel van onbehagen in bepaalde kringen tegenover justitie, psychiatrie etcetera te vergroten. Ware de justitie kunstgevoelig, dan zou ze dit gevaar beseffen. Dan zou ze zeggen: òf in het geheel geen fotografen en tekenaars in de zaal (waar de NRC voor pleit), òf alleen de fotografen, die met hun subjectieve gestolde momenten tenminste de werkelijkheid niet kunnen vertekenen.
W.F. Hermans heeft het Nederlandse volk getreiterd door voor de tv de omnibus ‘De grote vier’ aan te vallen. Een van de schrijvers in die omnibus was Johan Fabricius, die door De Telegraaf geregeld wordt aangezocht om diepere drijfveren bloot te leggen. Laatst nog de Elfstedentocht, en pas weer de Baarnse moordzaak, al ging hij na de eerste twee verdedigers weg en miste hij daardoor mr Dietz, wellicht op weg naar diens etentje. Tòch een groot schrijver. Ik citeer: ‘De hagelwitte pochette en de glanzende, zilvergrauwe krulletjes van Samson, wiens tekeningen men in dit blad kan bewonderen, en in schrille tegenstelling tot zoveel uiterlijke verzorgdheid de warrelige haardos van Peter van Straaten, die het hoofd naar achteren werpt om onder zijn bril heen te kunnen kijken. Ongeveer zoals Michelangelo, “de man met den opgerichten hoofde” achterover ging lopen toen hij - maanden aan één stuk - zijn fresco's op het plafond van de Sixtijnse kapel schilderde.’
Een van de pijnlijkste facetten van het Baarnse proces was het inadequate woordgebruik van twee van de drie verdedigers. Mr François Pauwels, schermend met bon mots, had er blijkbaar niet het minste besef van dat men uitdrukkingen als ‘Kijk eens wat een monsterlijk kopje’ en ‘het kleine monstertje’, betrekking hebbend op het vermoorde slachtoffer van (indertijd) 14 jaar, eenvoudig niet gebruikt. Niet omdat het immoreel zou zijn of zoiets (het is het zeker!), maar omdat een advokaat zou moeten beseffen dat zulke uitdrukkingen een volkomen averechtse uitwerking hebben. Mr Dietz maakte het nog veel bonter, maar te zijner