Hollands maandblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 189 · april 1963
Een doodgewoon bedrijf
Het peil van de verkiezingscampagne 1963 steekt gunstig af bij dat van 1959 en hoewel wij nog een maand voor de boeg hebben, waarin het harder zal toegaan, zal dat wel zo blijven ook.
In de eerste plaats komt dat door de mentaliteit van de nieuwe lijstaanvoerders, die de vermoeide wachten hebben afgelost en hun vastgeroeste leuzen niet hebben overgenomen, maar serieuze pogingen doen om de discussie te halen uit de sfeer van de goedkope belofte en het volslagen denigreren van de tegenstander. Suurhoff in zijn woeste redevoering op het congres van de P.v.d.A. en Oud in zijn openingsrede op de V.V.D.-vergadering zijn uitzonderingen - of eigenlijk niet, want in de dagelijkse politiek spelen zij niet meer mee. Van Rappard doet het op de manier anno 1900 en ook Fabius spreekt de taal van de eeuwwisseling, al heeft hij wat actuele steun gekregen in de oud-koloniale galakledij van het Van Heutszregiment, die in goed-Nederlandse stijl wordt vertoond, terwijl de betrekkingen met Indonesië worden hersteld.
In de tweede plaats is de achtergrond van deze verkiezingen heel anders dan in 1959, toen een acuut conflict, een kabinetscrisis en een Kamerontbinding de electorale strijd een beperkt karakter gaven.
In de derde plaats is er geen emotionaliteit over een bepaald politiek vraagstuk, of het moest de commerciële televisie zijn, die vrij verrassend als een bruikbaar object (althans voor de liberalen) uit het parlement te voorschijn is gekomen. Gezonder zou het zijn, wanneer de kiezers zich opwinden over de woningbouw, die veel belangrijker is, maar waarvan de details te vertechniseerd zijn om diepe indruk te maken. Een fragmentarische televisiereportage over krotten in de Haarlemmermeer heeft grotere belangstelling gewekt dan alle uiteenzettingen over woningwetwoningen en vrije woningen en het al dan niet optrekken van de huren. Bovendien is men na het geploeter van 17
jaar apathisch geworden. Men is beloften en theorieën gaan wantrouwen.
Elke politieke partij in Nederland zal slechts een gedeelte van haar programma kunnen verwezenlijken. Altijd zal zij rekening moeten houden met de coalitiegenoten, slechts met een ongekend sterke positie in het parlement kan zij een beleid afbreken, dat vier jaar lang is gevoerd met een behoorlijk eindresultaat. Verkiezingsabsolutisme is gevaarlijk.
De mening van Vondeling bijvoorbeeld, dat de confessionele partijen moeten verdwijnen staat in geen enkele betrekking tot de werkelijkheid. In 1946 verkondigde de socialisten dat al, maar er is nooit iets van gekomen. Zij zullen ook niet gauw verdwijnen, omdat zij een vaste basis hebben in de Nederlandse volksaard. Je kan wel dromen van een nieuwe partijvorming (die allicht tot eigen voordeel strekt) maar je spiegelt de kiezers iets voor, je moet er niet te apodictisch over praten. ‘Idealtypen’ zijn bruikbaar in de politieke theorie, in de parlementaire staat vindt men ze niet en zal men ze nooit vinden. Met evenveel recht zou je dan de P.v.d.A.'ers als realisten kunnen beschouwen, die een links-socialistische partij noodzakelijk achten, een voortzetting van de oude S.D.A.P.
Het is een bezwaar, dat ik vooral tegen de socialistische wijze van redeneren heb. Als je niet zeker bent van een eclatante verkiezingswinst (en die zit er niet in), moet je niet te fors doen. Een kabinet met socialisten is gèèn socialistisch kabinet. De confessionelen zijn te zamen veel sterker dan de P.v.d.A. en bij een formatie zal slechts een gedeelte van alle schone denkbeelden overblijven.
De socialisten, ondanks hun moderne beginselen, zijn nog teveel aan ideologie verknocht, aan de legende van de linkse vooruitstrevendheid en het rechtse conservatisme. Welke zijn dan de belangrijke beleidspunten, waarover je een beginselstrijd kan voeren? De melkprijs soms, de minimale percentages loonsverhoging, de landbouwgronden, de watervervuiling? De woningbouw en de commerciële televisie heb ik al genoemd als mogelijkheden. In de buitenlandse politiek is slechts een klein percentage van de Nederlanders geïntereseerd. Het merendeel doet het met simpele formules: ‘De Gaulle is een Hitler’, ‘Minder geld voor de NAVO’, ‘Weg met de atoombom’, ‘Amerika zet ons altijd de voet dwars, dus minder geld voor de NAVO’. Met het plechtstatige gepraat van de fantasieloze Ruygers, het gehakkelde