Moeite met bewondering
D. Hillenius
Het 13e deel van het Journal Littéraire van Léautaud weer even gretig en snel uitgelezen als de voorgaande 12. Er zijn nog een stuk of 5, 6 delen te verwachten, 300 à 400 grote pagina's elk, en ik zal het alleen maar jammer vinden als het afgelopen is.
Maar er komen nu toch wat teleurgestelde opmerkingen.
Het 13e deel behandelt anderhalf jaar uit het begin van de laatste oorlog, de bezetting van Parijs, in het nog niet bezette deel van Frankrijk de krantenberichten van zijn dood en de daarop volgende reacties. Het is een voor het dagboek vruchtbare tijd. De schraalte van voeding en verwarming deert hem wel, vooral om zijn dieren, maar de onzekerheid van de omringende wereld maakt een zin voor avontuur in hem wakker. Het bureau van de Mercure is een groot deel van de week gesloten en Léautaud heeft nu tijd om grote wandelingen door Parijs te maken. In Mei 1940 ziet hij Belgische en Noordfranse vluchtelingen met karren of lopend Parijs binnentrekken. Hij is tot tranen bewogen door de ellende van deze mensen, vooral als ze hun dieren hebben meegenomen. Maar dan hoort hij over Gide, dat deze in Nice, in het onbezette deel van Frankrijk, zijn geld en tijd besteed aan het helpen van vluchtelingen en ontsnapten uit de concentratiekampen. Dit ontlokt Léautaud de commentaar dat hij altijd al heeft gezegd dat Gide niet intelligent is. Ik begrijp niet in het verst wat hij daarmee bedoelt.
Onaangenaam is het provinciaal antisemitisme, dat ook hier en daar in de toneelcritieken al te lezen was, maar dat men in de oorlogstijd toch door beter inzicht vervangen had gehoopt. Ik noem het provinciaal anti-semitisme, van het soort dat bij ons Limburgse wethouders nog wel eens laten ontsnappen.
Hij is zeer tegen de Duitsers, vindt Engeland het bewonderenswaardigste land ter wereld. Maar toch, als hij denkt aan het fripouille dat in driemaandelijkse ministeries Frankrijk tot 1940 bedotte, is hij voor een Duitse overwinning omdat dan de kans bestaat dat een sterk en verantwoordelijk gezag gevormd zal worden. Een Engelse overwinning (de Amerikanen deden nog niet mee) zou het fripouille weer in het zadel helpen. Wat trouwens ook gebeurd is.
Tot een echte conclusie komt hij niet. Opvallend is dat in de vele gesprekken die hij uit die tijd over dit onderwerp noteert, bijna iedereen het met hem eens is, slechts een enkeling niet en dat is dan een officiële communist.
Voor iemand die niet op de hoogte was van de bandietenkant van het nazisme, was dit geen onlogische gedachtengang. Al blijft het vreemd dat nu juist iemand als Léautaud zo voor een sterk gezag moest pleiten. Hij zal ook wel minder voor het sterke gezag zijn geweest dan tegen de stijlloosheid van het geknoei. Allemaal nog te verklaren en te excuseren. Maar de juifs?
Zeker, hij is er tegen dat de Duitsers zo onaangenaam doen tegen de Franse joden. Dat ze dat bij Duitse joden doen is tot daar aan toe, maar van de Franse moeten ze afblijven. Ook is hij verontwaardigd dat een oude joodse boekhandelaar van zijn bezit beroofd wordt. De man was altijd hoffelijk en vriendelijk tegen hem geweest. Maar aan de andere kant hebben de joden het er wel naar gemaakt. Léon Blum en zijn ministerie van 30 joden. De krankzinnige wet die (door dit ministerie?) werd uitgevaardigd dat men het joodse volksdeel niet mocht beledigen, etc. Nu kregen ze het op hun brood. In de tijd dat Léautaud dit soort notities maakt, is hij zeventig, een en zeventig. De knorrige kortzichtigheid en onverschilligheid voor de mening van ‘weldenkenden’ heeft tot die tijd wel aanvechtbare, maar om zijn eerlijkheid aanvaardbare resultaten opgeleverd, vooral omdat de stijl dank zij de genoemde onverschilligheid zo vrij van mode is, zo overwinnend. Ook wist Léautaud in de meeste gevallen waar zijn beperkingen lagen. Juist over politiek heeft hij zich zelf vaak bijtijds van het opschrijven van blunders weerhouden door het (genoteerde) besef dat hij daar niets van afwist.
Daarom heb ik moeite met dit 13e dagboek omdat hij over een onderwerp waarvan hij zo duidelijk de draagwijdte niet kende zulke domme, harteloze meningen neerschreef.
Bij vroegere gelegenheden heb ik wel eens geschreven over mijn grote bewondering voor Léautaud en vooral mijn sympathie. Sympathie zo'n glad gebruikt woord. Ik bedoel dat ik van hem houd. Men wil altijd graag dat de mensen waar men van houdt superieur zijn. (Onverwacht aardig van Vestdijk, zijn stuk over Du Perron en dat zinnetje: ‘Ik beschouw hem als superieur aan iedereen die ik gekend heb’.)