maatschappij die dat het liefste heeft en er het best voor betaalt).
Het is altijd wel een aangename gewaarwording als een gedeeltelijk gelijk de impuls geeft tot een totale verontwaardiging. Die vlammende ijver waarmee het bewustzijn dan alle termen van ‘wat wij afgesproken hadden’ in zijn eigen voordeel interpreteert en alle tegenargumenten van zich afduwt! De prins der tegenargumenten is de eenvoudige behoefte om toch maar vreedzaam te blijven overleggen, afgezien van de hoeveelheden gelijk; maar ook die wordt telkens verjaagd.
En waarom niet, waarom altijd wijken voor het gedeeltelijke gelijk van anderen? De kunst is om de ergste verontwaardiging te laten betijen, en vervolgens aan de rest een beheerste expressie te geven. Als een twist lang duurt lukt het misschien niet meer; een verraderlijke lachlust dringt zich op, en een vermogen om met aardiger dingen bezig te zijn dan het vulgaire eigen gelijk.
Meestal is de ruzie tijdig beslecht. Dan blijft er alleen een uitputting van over die wel een paar dagen kan duren, maar die niet zonder voldoening is. Dit is de strijd om het bestaan - de herten in het bos, de zeehonden op het ijs. Al lijkt het mij vaak een barre tijdroof, er wordt tenminste mee voorkomen dat er stiekeme grieven groeien; en als wij ons niet te grof tegen elkaar gedragen, zijn wij naderhand weer gewoon vriendjes. Laten wij maar wat ruzie maken, als wij nu allebei verstandig genoeg zijn om te weten wat het waard is - dat hoeft niet eens: als ìk het maar weet.
Na twee-en-een-half uur lang televisie gekeken te hebben - hoewel ik er beroepshalve altijd veel van zie, is dat een ongewoon lange ruk - vergelijk ik mijn matte gemoedstoestand nog maar eens met het idee dat dit communicatiemiddel een sterke invloed op het publiek moet kunnen uitoefenen. Ik heb hier geen pretentie van objektiviteit. Het idee heeft mij altijd ongegrond geleken, en waar ik op uit ben zijn ontdekkingen die het onwaar maken.
Dit is er weer zo een, want het programma, gemengd uit BBC en ITV, was redelijk goed geweest, een stukje van een komische serie over het rechtersleven, het nieuws, een stuk drama dat met vernuft geschreven was, en een aktualiteitenrubriek. Toch mat: niet zoals na een lang amusement. Volgens mij is de kans of het gevaar gering dat het ooit anders zal worden. Het is altijd moeilijk om iets aan iemands wereldbeeld te verwrikken, en hoe meer wij op verschillende manieren belaagd worden met informatie en gezichtspunten, hoe sterker wij geneigd zijn om alleen nog op onze eigen ondervinding af te gaan. Er is trouwens geen beginnen aan om de vloed van indrukken te verwerken: zij worden vanzelf door onze opperhuid afgestoten.
De makers van de programma's kunnen er ook, door haast of door noodzaak om last te vermijden, of door alle twee, weinig ideeën in brengen die invloed op ons zouden kunnen hebben; en als er af en toe iets bijzonders is, wordt het meteen verzwakt door al de geruststellende vertrouwdheid van het voorafgaande en het vervolg. Zo is het met kranten ook altijd geweest, behalve misschien toen ze nog nieuw en zeldzaam waren. Nee, het risiko van de massa-communicatiemiddelen is minder dat ze ons griezelige of oneerbare inspiratie zullen verschaffen dan dat ze de indruk zullen geven dat de algemeen erkende waarheden van onze gemeenschap te flauw en te vervelend zijn. Op die manier kunnen ze inderdaad de ordeliefde ondermijnen.
Hoewel nog steeds geen veertig, hijs ik mij soms kreunend en blazend overeind uit een stoel. Daar is geen dwingende fysieke reden voor. De beste verklaring lijkt mij dat er, als pendant van Connolly's magere man die in de dikke woont en schreeuwt om er uitgelaten te worden, een onzichtbare dikke man om mij heen gebouwd is die zich af en toe door mij weet te laten uitdrukken. Dik is natuurlijk oud, en mager is jong: vandaar dat het gekreun onaangenaam naklinkt in mijn herinnering.
Toch is de dikke man voorbestemd om terrein te winnen. Ik ben de enige niet die hem moet aanvaarden zonder zich met hem te kunnen vereenzelvigen. De moeilijkheid is niet een behoefte aan duurzame jeugd; eerder is het een afkeer van de middelbare leeftijd, buiken en zorgen en de pose van levenservaring. De ouderdom is niet zo erg, uit dit oogpunt gezien: dan zijn de holle zekerheden van de kracht van het leven weer overwonnen. Het zou mij het best uitkomen als er omstreeks de zestig een korte doorsteek van jong naar oud mogelijk was.
Dat gaat niet. Ik voel de dikke man komen, zo niet in geluiden dan in gedachten, met als kern-idee dat het te laat is om van verdere inzichten nog een nieuw animo te kunnen verwachten. Intussen is mijn sympathie stijgende voor degenen die zich misschien bij zijn aanwezigheid neergelegd hebben maar er zich niet mee verzoend, zoals L.H. bij wie wij deze week te eten waren. Hij is over de vijftig en heeft te minder reden