Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands maandblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 188 · maart 1963Marihuana voor de intellectuelenHet werk Le phénomène humain van P. Teilhard de Chardin begint aldus: LE PHÉNOMÈNE HUMAIN Dan volgt: I. Comité Scientifique, een lijst van namen, titels en functies en II. Comité Général, eveneens een lijst namen, titels en functies. Van die Koningin Marie-José stond ik wel even paf, want over háár worden geen bijzonderheden meegedeeld, en ik vraag mij af welk land zij eigenlijk regeert. Frankrijk kan het niet zijn, want dat is een vijfde republiek, en de vrouw van De Gaulle heet gewoon Yvonne. Ik heb mij gewend tot een royaliste de mes amis, maar hij kon ook geen uitkomst bieden en mompelde zelfs de schennige veronderstelling dat zij in het geheel geen Regerende Vorstin zou zijn. Hoe dit ook zij, over de schat van belangwekkende gegevens, vervat in de twee lange lijsten, kan men eindeloos mijmeren, en dit vergoedt enigszins het tekort aan mededelingen over Hare Majesteit. Die twee Comité's, één Wetenschappelijk en één Algemeen zouden niet misstaan hebben in Boorman's Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen. Men heeft mogelijkerwijs eerst even overwogen of Comité Républicain niet een nog mooiere vondst was dan Comité Général, maar in verband met de gevoelens van die koningin is daar toen van afgezien. Ook Comité Central is waarschijnlijk verworpen wegens bolsjewistische associaties, en Comité Théologique of Comité Centrocomplexe zou teveel op de tekst vooruitlopen. Onder de leden van het eerste comité treft men behalve een adellijk broederpaar ook een landgenoot aan, wiens titel, functie en adres in de Engelse taal staan opgegeven. In het tweede comité komen eerst enige Teilhard de Chardin's, naar wier relaties tot de grote man zelf men slechts kan raden, en dan direct iemand die Teillard-Chambon heet, een verbastering misschien. Voorts enkele geleerden, die vermoedelijk te Algemeen of niet Wetenschappelijk genoeg waren voor het eerste comité, en ook enkele lieden, wier positie inmiddels ingrijpend veranderd is, zoals Malraux (André), Homme de Lettres en Senghor (Léopold Sédar), Secrétaire d'État à la Présidence du Conseil. De uitgevers melden tenslotte dat deze dubbele lijst, forcément limitative, est loin d'épuiser le nombre des amis et admirateurs éminents du R.P. Teilhard de Chardin. Professor G.G. Simpson, die in het eerste comité zit, is blijkbaar een vriend, want zijn stuk in de Scientific American van april 1960 over Teilhard's boek is verre van bewonderend. Daaruit te concluderen dat het eerste comité uitsluitend de amis en het tweede de admirateurs éminents bevat, zou niet door de feiten gerechtvaardigd zijn. Na een Avant-Propos door ene N.M. Wildiers komt Teilhard zelf aan het woord, eerst in een Avertissement, dan in een Prologue, en eindelijk in een eerste hoofdstuk, L'Étoffe de l'Univers, dat echter helaas in mijn exemplaar ontbreekt. Daar staat dan tegenover dat het tweede hoofdstuk, Le Dedans des Choses, twee keer is afgedrukt. Hoewel de inhoud van Teilhard's werk overbekend is, wil ik toch even demonstreren hoe zijn uitspraken beredeneerd worden. Dit is van belang omdat Teilhard's faam niet berust op de manier waarop hij gelanceerd is, maar wel degelijk op zijn geschriften. In zijn Waarschuwing meldt de Jezuïet allereerst dat zijn boek, om goed begrepen te worden, erom vraagt gelezen te worden, niet als metafysisch werk, nog minder als een soort theologisch essay, maar louter en alleen als een wetenschappelijke verhandeling. Laten wij nu eens zien hoe hij komt tot het ‘Inwendige der Dingen’. Dat gaat zo: de Natuurkunde, aldus Teilhard, beziet (althans tot op heden) slechts het ‘uitwendige’ der Dingen, in het bijzonder van de materie. De Mens echter heeft bovendien nog een ‘inwendig’ of ‘bewustzijn’ (‘conscience’ staat er in Frans, misschien is er dus wel ‘geweten’ bedoeld). Is dat nu een eigenschap van de mens alleen of geldt dit voor alle dingen? Wel, aldus nog steeds Teilhard, wat zou er terecht zijn gekomen van de moderne Natuurkunde als men het Radium zonder meer geklassificeerd had als abnor- | |
[pagina 3]
| |
maal lichaam? De radioactiviteit is dan ook erkend als een nieuw facet van de Stof. Aangezien het bewustzijn evident is in de Mens, is het, entrevue dans ce seul éclair, ook aanwezig in de Materie. D'où logiquement, zegt de schrijver, om de evolutie van de Cosmos uit te leggen moeten wij aannemen dat in de materie altijd al, zij het uiterst verdund, een biologisch element aanwezig was. Inwendige, Bewustzijn en dus Spontaneïteit, van deze drie uitdrukkingen voor eenzelfde ding, is het ons niet geoorloofd experimenteel een bepaald beginmoment vast te stellen. Ik heb hier precies Teilhard gevolgd en zijn redenering in détail weergegeven om te laten zien hoe zijn redeneringen lopen. Om te bewijzen dat er leven is ontstaan, zegt hij dat het er eigenlijk altijd al was, en dit naar analogie van de opmerking dat als radium radioactief is, ook alle andere stoffen het zijn (wat natuurlijk gewoon niet zo is). In een volgend hoofdstuk verklaart Teilhard dan over de materie: maar hebben we niet erkend dat zij onbegrijpelijk zou zijn als zij niet reeds, helemaal binnenin, een rudimentaire ziel bevatte? Op de keper beschouwd is de hele ‘evolutietheorie’ van Teilhard hiermee gegeven, want de volgende fazen, de Cel, de Mens, en het punt Omega (waarover later meer) volgen óók omdat hun eigenschappen al een beetje zaten in wat vooraf ging. Die fazen representeren slechts concentreringen van Bewustzijn en een ontwikkeling van veel Dehors met weinig Dedans, tot het omgekeerde. Soms gaan de redeneringen nog een tikje sneller, vooral als het ‘détails’ betreft. Daarvan wil ik ook enkele aardige voorbeelden geven. Het eerste is het bewijs dat de atomaire structuur een eigenschap is zowel van het Inwendige als van het Uitwendige der Dingen. Dat gaat zo: de eerste levende wezens hebben een atomaire (corpusculaire) structuur. Volgens het voorgaande hebben deze een Uitwendig en een Inwendig, en op deze diepten zijn die twee facetten in overeenstemming, zodat men maar ‘mechanische wisselwerking’ door ‘bewustzijn’ hoeft te vervangen om van het ene naar het andere te komen. Het Inwendige is dus net zo atomair van structuur als het Uitwendige. Quod erat demonstrandum! Tweede voorbeeld: de celdeling: ‘Deze schijnt teweeggebracht te worden door de eenvoudige noodzaak waarin het levende deeltje zich bevindt om zijn moleculaire fragiliteit en zijn structurele moeilijkheden die in verband staan met de continuïteit van zijn groei, te verhelpen.’ Derde voorbeeld: het geheim van het leven. Dit was eigenlijk al ontsluierd door de bovengenoemde redenering, maar in een ander hoofdstuk raadt Teilhard aan om goed te kijken want dan krijgt men het gevoel van zijn evidentie (cursivering van T.d.C.). Ook kan ik niet helemaal voorbijgaan aan het invoeren van een spirituële of radiële energie door Teilhard, naast de gewone die met de naam tangentiëel bestempeld wordt. Die spirituele energie bestaat want zij is ons familière, zegt Teilhard; even nog overlegt hij of dit begrip misschien niet geheel bevredigend is, maar enkele regels verder gebruikt hij die twee energieën als equivalent met Inwendig en Uitwendig, en met Ziel en Lichaam, en verklaart het een uit het ander. Het is Teilhard de Chardin in het geheel niet duidelijk waarom en hoe men het begrip energie heeft ingevoerd (iets wat ieder schoolkind toch weet), zoals ook nog blijkt als hij verklaart, dat (als de ‘radiële energie’ hoog is) de gewone energie niet behouden blijft. Om te laten zien dat hij ook de entropiewetGa naar voetnoot* niet heeft begrepen, verklaart Teilhard dat deze handelt over het reversibel verval van de energie (let wel: in plaats van over het irreversibel toenemen van de entropie!). Ook met wat biologen evolutie noemen hebben Teilhard's beschouwingen niets te maken. Zijn redeneringen zijn steeds zuivertautologisch: de ontwikkeling gaat in een bepaalde richting omdat er een neiging in ieder atoom, cel, mens aanwezig is om in die richting te gaan. Van werkelijke problemen zoals de scheikunde van het ontstaan van het leven of van genetica is nergens sprake. Het enige, min of meer instructieve deel is de beschrijving van enkele diersoorten in hun ontwikkeling, bijvoorbeeld van prehominiden tot homo sapiens. (Teilhard, zelf paleontoloog, was er in China bij toen de Sinanthropus werd gevonden en hij kende de ontdekkers.) Ik zou zo door kunnen gaan, maar, om met Teilhard te spreken, il faudrait un ouvrage entier, om alles te behandelen, mijn verhaal zou eentonig worden en bovendien weet ik uit ervaring in soortgelijke omstandigheden dat zelfs dan de welwillende lezer (en de onwelwillende, for that matter) uitroept dat ik de wijze man onrecht doe, dat het zo erg toch niet kan zijn, dat zij zich van iemand met zo'n reputatie dit niet kunnen voorstellen, enz. enz. enz. Ik zou daar nu al tegenin willen brengen dat ik, verre van de wijze man onrecht te doen, hem wat steun door zijn redeneringen in elk geval in orde- | |
[pagina 4]
| |
lijke vorm weer te geven, zodat de wolligheid, het slechte taalgebruik en de opgewondenheid van zijn wetenschappelijk proza nog iets verholpen worden. Dat dan de onhoudbaarheid ook iets duidelijker blijkt is niet mijn schuld. Natuurlijk zal men ook denken: hier is niets begrepen van de Bedoelingen van Teilhard de Chardin. Hij is niet een oppervlakkige wetenschapsman, maar een diepe denker, die een synthese der wetenschappen met elkander en met de godsdienst, de mystiek en de existentiële vrees tot stand heeft gebracht. Zoiets zeggen tenminste alle bewonderaars, ook die Docteur en Théologie van het voorwoord. De menselijke geest heeft hogere noden, aldus die bewonderaars, dan bevroed kunnen worden door zekere geleerden, die, gevangenen als zij zijn van positivistische werkmethoden, in hun beperktheid met minachting neerzien op de Pogingen van Teilhard, onder het voorwendsel dat deze de grenzen van de wetenschap te buiten gaan. Het helpt mij dan ook niet te wijzen op Teilhard's pretentie een zuiverwetenschappelijk werk geschreven te hebben, want zodra ik een wetenschappelijke fout ontdek, blijkt dat er sprake was van een diepzinnige mystieke gedachte. Tegelijk houden Teilhard en zijn medestanders vol dat al het prestige van de wetenschappelijke zekerheid blijft toekomen aan de uitspraken in Le phénomène humain. Dit doet mij denken aan de Two Club Approach van Stephen Potter's Lifeman, die altijd one up is door in de ‘Studio Arts Club’ te verschijnen als officier-in-burger en in de ‘Artillery Club’ als bohémien. Ook op een andere manier profiteert Teilhard van het behoren tot twee clubs roughly of equal standing, maar van sufficiently contrasted character. Ik bedoel dat Teilhard enerzijds de autoriteit heeft van iemand die al de bezweringsformulieren van de godsdienst kent (een zekere R.P. Henri de Lubac, eveneens S.J., heeft zelfs aangetoond dat er op de orthodoxie van Teilhard niets was aan te merken: men moet Teilhard niet zozeer als filosoof zien, als wel als een geloofsapostel die zielen wint in de wetenschappelijk-technische kringen door zich zelf ook te gedragen als wetenschapsman, niet ongelijk aan de activiteit der prêtres-ouvriers onder het arbeidende volk), anderzijds ook de glorie van de moedige denker, die hoezeer gehoorzaam zoon van de Moederkerk, op de bres staat voor het integreren van vooruitstrevende wetenschappelijke ideeën in een alles omvattend wereldbeeld, en daarbij niet schroomt de toorn van obscurantistische autoriteiten op te wekken. Teilhard's prestige en roem verbonden aan deze laatste positie is nog aanzienlijk gestegen in vele roomse en niet-roomse kringen toen enkele jaren geleden van Vaticaanse zijde een vermanend tut-tut weerklonk, mijns inziens van hun standpunt volkomen terecht, want waar passen nu in Teilhard's systeem de Zondeval, de Drie-eenheid, de Menswording van Christus, en dan spreek ik nog niet eens van de Onbevlekte Ontvangenis? Overigens ben ik niet competent tot oordelen in deze materie, en als men na rijpe overweging besluit dat al die dogma's wel degelijk, symbolisch dan, in Teilhard te vinden zijn, vind ik het ook best. De Rooms-Katholieken moeten dat natuurlijk helemaal zelf weten. Omdat niets in Teilhard de Chardin's ideeënwereld oorspronkelijk aandoet, vroeg ik mij af waar ik deze uitspraken toch eerder had gehoord (Teilhard vermeldt nooit bronnen). De plechtige stijl doet vaak uiterst komisch aan: men kan er talloze zinnen in vinden die aan Boorman's Algemeen Wereldtijdschrift herinneren, omdat men ze, door slechts enkele substantieven te veranderen, voor alle doeleinden geschikt kan maken. De lezer oefene zelf met b.v.: la Vie a découvert le merveilleux procédé de la Conjugaison. Il faudrait un ouvrage entier pour déterminer et admirer comment grandit et se sublime, par évolution, de Cellule à l'Homme, la dualité des Sexes. (p. 111). Pour multiplier les contacts nécessaires à ses tâtonnements, et pour pouvoir emmagasiner la variété polymorphe de ses richesses, la Vie ne peut avancer que par masses profondes (p. 211). (Dit is een voorbeeld van wat de Brit P.B. Medawar, in een van de weinige critische beschouwingen over Teilhard (Mind, januari 1961), nothing-buttery noemt: always part of the minor symptomatology of the bogus: hiermee is bedoeld: Naturphilosophie, a philosophical indoor pastime of German origin). Si, à un état prodigieusement rudimentaire sans doute, mais déjà naissant, quelque propension interne à s'unir n'existait pas, jusque dans la molécule, il serait physiquement impossible à l'amour d'apparaître, plus haut, chez nous, à l'état hominisé (p. 294). Comment, par la substance de son Credo d'abord, par sa valeur d'existence ensuite, par son extraordinaire pouvoir de croissance enfin, il me semble apporter aux perspectives d'un Univers dominé par des énergies de nature personnelle la confirmation cruciale dont nous avons besoin (p. 325). Die opeenvolging van ‘merveilleux’, ‘admirer’, ‘multiplier’, ‘polymorphe’ en ‘prodigieux’ slaat in als de bliksem, het doet er niet toe wat je er tussen last. | |
[pagina 5]
| |
Er wil ook wel eens een stukje Malraux (André), homme de lettres, af: Bien plus lente à percevoir, faute de repères apparents, s'est montrée la profondeur des siècles (p. 240). Te denken dat het hoofdstuk ‘L'Amourénergie’ iets met Stendhal te maken heeft ligt voor de hand, maar het verband is niet waarschijnlijk, en het is bepaald ver gezocht om de reservatio mentalis, opgesloten in het tussenzinnetje, si je ne me trompe, in verband te brengen met onze eigen Jan Romein, die ook altijd zo aardig de tournure ‘Zie ik wel, dan...’ wist te gebruiken in niet zo waterdichte redeneringen. Maar laat ik ernstig blijven. Niets is zo plechtig als het proza van Teilhard de Chardin. Vooral naar het eind toe stijgt het aantal hoofdletters in die mate dat men soms waant met een in de Duitse taal gesteld werk van doen te hebben. Ook het aantal cursieve woorden wordt zo groot, dat Medawar na in gewoon lettertype afgedrukte citaten uit Teilhard tussen haakjes vermeldt: the roman type is mine. Maar ik zou ernstig blijven. Waar eerder trof ik deze bezwerende, extatische stijl aan en die hutspot van wetenschap, letterkunde en godsdienst? Bij vele Naturphilosophen natuurlijk, zal men geneigd zijn te denken, en dat is waar in zoverre als alles wat vaag, algemeen, diepzinnig en verward is op elkaar lijkt. Maar er is toch één boek dat veel sterker op Le phénomène humain lijkt in opzet en conclusies vooral dan alle mij bekende Duitse en niet-Duitse binnenhuis-bouwsels en dat is Edgar Allan Poe's Eureka, een door Paul Valéry in zijn jeugd bewonderd geschrift, en dat in veel ‘verzamelde werken’ van Poe ontbreekt. Het draagt als ondertitel ‘An Essay on the Material and Spiritual Universe’, en is geschreven in 1848. Het begint met een korte verklaring waarin staat dat het boek gelezen moet worden als een gedicht, maar dat het de waarheid bevat, dat het daarom niet kan sterven, en als het toch sterft dan zal het ‘rise again to the Life Everlasting’. Van het Materiële en Spirituële Universum zal besproken worden its Essence, its Origin, its Creation, its present Condition and its Destiny. In het begin is het boek weliswaar direct al plechtig en bezwerend, maar niet zonder jongensachtige bravour: het verhaal van de brief in een fles, geschreven in het jaar 2848, is vermakelijk, het geeft een correcte beschrijving van de inductieve versus de deductieve methode, en het betoogt terecht dat men met als dogma aanvaarden van een van deze twee methoden niet ver komt. Maar later wordt alles steeds ernstiger en de hoeveelheid mystiek en godsdienst, hoofdletters en cursieven stijgt voortdurend, net als bij Teilhard, al blijft Poe's stijl altijd een ietsje beter verteerbaar, zelfs in een toestand van uiterste opwinding. Poe dan beweert allereerst dat hij de ware methode heeft gevonden: de Consistency, want die leidt onfeilbaar naar de Truth. Valéry vindt dat zeer interessant, naar hij verklaart in een essay uit 1924 (gebundeld in Variété), maar is aanvankelijk slechts séduit à demi door de enorme pretenties en ambities en de plechtige toon van Poe. Toch hoort hij voor het eerst van de zwaartekrachtswet en de wet van behoud van energie, terwijl hij op school slechts vernam van de Maagdenburger halve bollen. Hij is Poe daarvoor, terecht, dankbaar. In zijn enthousiasme meent Valéry dan dat Poe reeds een pressentiment had van de algemene relativiteitstheorie omdat ergens bij Poe staat: ‘Elke natuurwet hangt in alle punten van alle andere wetten af’ (wat natuurlijk larie is) en omdat van een zekere symmetrie in de natuur sprake is. Poe beweert met grote nadruk dat zwaartekracht ofwel aantrekking het lichamelijke, materiële principe is en electromagnetische kracht of afstoting het psychische, sprituële complement. De wereld is ontstaan door continue diffusie (of straling) van materie uit één punt, want dan krijgt men een dichtheid van materie omgekeerd evenredig met de afstand tot dat punt in het kwadraat, immers (aldus Poe) de zwaartekracht is óók omgekeerd evenredig met de afstand in het kwadraat. Poe is heel trots op deze redenering en beweert dat hij hiermee voor het eerst het principe van Newton's zwaartekrachtswet heeft doorgrond, iets wat Newton zelf en ook zelfs Laplace nooit aangedurfd hadden want: ‘What lay not distinctly within the domain of Physics or of Mathematics seemed to them either Non-Entity or Shadow’, hetgeen bewijst dat hij Newton, wiens werken wemelen van theologie, nooit heeft ingezien. Mooier nog is dan het vervolg van de redenering: de dichtheid van materie in het heelal voldoet in werkelijkheid in het geheel niet aan de bovengenoemde beschrijving, aldus Poe, maar is juist overal ruwweg dezelfde. Daarom is die straling vanuit één punt niet continu in zijn werk gegaan, maar aanvankelijk intens en tenslotte zwak, zo dat het heelal homogeen gevuld is geworden met materie. Verre van een tegenspraak met het eerste argument (als men dat zo wil noemen) vindt Poe dat het juist door deze moeilijkheid is ‘that Reason feels her way, if at all, in her search for the True’. De Reason voor Newton's wet is nu uit de Simplicity afgeleid. Valéry zegt ‘Il y a dans | |
[pagina 6]
| |
Eurêka un pressentiment du principe de Carnot (zo noemen de Fransen de entropiewet) et de la représentation de ce principe par le mécanisme de la diffusion’. Nu is het in de eerste plaats wat vreemd van een voorgevoel te spreken als men bedenkt dat Carnot in 1832 gestorven is, en Eureka in 1848 geschreven, in de tweede plaats is die diffusie van Poe een hypothetisch scheppingsproces, terwijl de entropiewet voor werkelijke verschijnselen geldt, en in de derde plaats is die diffusie of straling van één punt uit bij uitstek ongeschikt om behandeld te worden met de entropiewet. Mijn idee dat Valéry enige kennis droeg van natuurwetenschap berustte dus helaas op een illusie. Ook zijn opmerking dat men, sans sollicitations excessives Poe's gezichtspunten kan vastknopen aan recente concepties, berust voor het voorbeeld dat hij daarvan geeft, op een elementair misverstand: van waarschijnlijkheidstheorieën als die van Boltzmann is geen schijn of schaduw te bekennen in de hele Poe. Het is merkwaardig dat Valéry, die zo rustig begint, langzamerhand ook op de vleugels van Poe's gezang wegdrijft en dan verklaart: ‘Nous pensons obscurément que le Tout est quelque chose, et imaginant quelque chose, nous l'appelons le Tout’. Even later ‘Je vois donc un tout. Je dis que c'est un Tout, car il épuise en quelque sorte ma capacité de voir’... ‘Chaque moment est donc le noeud d'une infinité de racines qui plongent à une profondeur inconnue dans une étendue implicite’. Wie daar wijzer van wordt, mag het zeggen. Poe zelf gaat ook op die manier door, maar tegelijk doet hij iets wat ik wel weer roerend vond: hij meent of maakt ons wijs dat hij zijn wetenschappelijke beschouwing over de valwetten heeft toegepast in het verhaal ‘The unparalleled adventures of one Hans Pfaall’ (uitgesproken Fall, observe the pun, zegt mijn editie). Deze man is, zoals zijn naam al aangeeft, een Hollander, wonende in de alley Sauerkraut te Rotterdam, waar hij de burgemeester Mynheer Superbus Von Underduk, Professor Rubadub en ‘the vrow Grettel Pfaall’ tot stomme verbazing brengt door zijn ballonreis naar de maan. Het is niet een van de beste verhalen van Poe, maar in elk geval op zijn niveau in het karakteristieke mengsel van ironie en pathethiek.Ga naar voetnoot* Maar ter zake. Poe komt uit op een ‘Unitendency’ door het spel van electromagnetische = materiële en zwaartekracht = spirituële krachten. Spirituële krachten zorgen voor de terugkeer naar de uiteindelijke Eenheid. ‘This cause, this sufficient reason for the final ingathering, was declared to exist in an exceedingly rare but still material medium pervading space’... ‘the omniprevalent aspirations at perfection are but (sic!) the spiritual, coincident with the material, struggles towards the original Unity - are, to my mind at least, a species of proof far surpassing what Man terms demonstration’, ...‘the regathering of this diffused Matter and Spirit will be but (sic!) the reconstitution of the purely Spiritual and Individual God’.... ‘All these creatures - all - those which you term animate, as well as those to whom you deny life for no better reason than that you do not behold it in operation - all these creatures have, in a greater or less degree, a capacity for pleasure and for pain’ ...‘These creatures are all, too, more or less conscious Intelligences; conscious first, of a proper identity; conscious secondly, and by faint indeterminate glimpses, of an identity with the Divine Being... Of the two classes of consciousness, fancy that the former will grow weaker, the latter stronger, during the long succession of ages which must elapse before these myriads of individual Intelligences become blended - when the bright stars become blended - into One. Think that the sense of individual identity will be gradually merged in the general consciousness - that Man, for example, ceasing imperceptibly to feel himself Man, will at length attain that awfully triumphant epoch when he shall recognize his existence as that of Jehovah. In the meantime bear in mind that all is Life - Life - Life within Life - the less within the greater, all within the Spirit Divine’. Klinkt het niet als een kolossale hoax, waar Teilhard de Chardin is ingelopen? Maar hij kan natuurlijk best onafhankelijk hetzelfde hebben gedacht, en een mystificatie is het waarschijnlijk niet eens, al blijft bij Poe voor mijn gevoel very faintly enige ironie in zijn prediking doorklinken. Vergelijken wij nu enige van Teilhard's slottiraden met Poe's moment suprême. Dan valt allereerst op dat hij doet opmerken ‘ce qui confère son originalité à la position adoptée dans le livre que je présente est de poser, au départ, que cette propriété particulière (la relation entre complexité et conscience), possédée par les substances terrestres, de se vitaliser toujours plus en se compliquant toujours davantage, n'est que (sic!) la manifestation et l'expression locale d'un dérive aussi universelle que celles, déjà identifiées par la Science, qui entraînent les nap- | |
[pagina 7]
| |
pes cosmiques non seulement à s'étaler explosivement comme une onde, mais aussi à se condenser corpusculairement sous les forces d'électro-magnétique et de gravité’. Anno 1848 was Poe toch beter bij de tijd dan Teilhard de Chardin in 1948 (toen hij dit schreef) want in 1848 waren inderdaad als natuurkundige krachten alleen electromagnetisme en zwaartekracht bekend, terwijl elke lezer van Time Magazine nu weet dat er ook kernkrachten bestaan en dat die een essentiële rol spelen in cosmische verschijnselen. Teilhard rept ook voortdurend ervan dat het ‘nécessaire et suffisant’ is ‘de faire entrer en ligne de compte le Dedans’ dat aanvankelijk verdund aanwezig is om naar de uiteindelijke versmelting in Centro-complexité, en, het hoge woord moet eruit, in het onpersoonlijke, collectieve punt Omega te komen. Dit gaat ook met een ‘Capacité d'attractions (ou de répulsions) s'excerçant à travers le Monde’ gepaard. Voorts ‘observé suivant son axe des Complexités, je dis bien, l'Univers est, dans l'ensemble et en chacun de ses points, en tension continuelle de reploiement organique sur lui-même, et donc d'intériorisation’. ...‘Capable de réussir et de couvrir à la fois cet Infime et cet Immense’... ‘A l'Oméga du Monde, comme à son Alpha, l'Impersonnel’... ‘Evolution = Montée de conscience’, ‘Montée de conscience = Effet d'union’... ‘Parce qu'il contient et engendre la Conscience, l'Espace - Temps est nécessairement de nature convergente. Par conséquent ses nappes démesurées, suivies dans le sens convenable, doivent se reployer quelque part en avant dans un Point, - appelons-le Oméga -, qui les fusionne et les consomme intégralement en soi’... ‘Plus profond que tout ses rayons, le foyer même de notre conscience: voilà l'essentiel qu'il s'agit pour Oméga de récupérer pour être vraiment Oméga’. Later is Oméga meer ‘un foyer divin d'Esprit’. Voorts ‘Ni dans son élan, en effet, ni dans ses constructions, la Science ne peut aller aux limites d'elle même sans se colorer de mystique et se charger de Foi’... ‘L'Univers s'achevant dans une synthèse de centres, en conformité parfaite avec les lois de l'Union. Dieu, Centre de centres. - Exactement, et si bien, le point Oméga, que jamais sans doute je n'aurais de celui-ci envisager ou formuler rationellement l'hypothèse si, dans ma conscience de croyant je
De tekeningen in dit nummer zijn van Anneke van der Mandele, W.A. van Ravesteyn en Peter Vos n'en avais trouvé, non seulement le modèle spéculatif, mais la réalité vivante’. De beginzin waarin ons door Teilhard verzekerd werd dat slechts wetenschap, geen metafysica, en nog minder theologie geleverd zou worden was dus wel een leugentje, maar om bestwil, neem ik gaarne aan. Ik zou niets liever willen dan Teilhard van plagiaat betichten, maar dit soort diepzinnig en zinneloos proza lijkt altijd op elkaar. Hoewel, in dit geval zijn de funny coincidences toch te frappant dan dat men ze geheel aan het toeval kan toeschrijven. Tenslotte kan men zich afvragen in welke behoefte Teilhard de Chardin voorziet, en ook waarom Poe, die toch hetzelfde beweerde, geen weerklank vond met zijn Eureka. Medawar gaf in zijn stukje in Mind een reden op, waarom de mensen zich met blijdschap laten lijmen door Le phénomène humain. Hij zegt dat net zoals verplicht lager onderwijs een markt heeft geschapen voor goedkope dag- en weekbladen, de ontwikkeling van middelbaar en hoger onderwijs grote hoeveelheden mensen heeft geproduceerd, vaak met goed ontwikkelde litteraire en wetenschappelijke smaak, die opgevoed zijn tot op een punt dat ver ligt boven hun capaciteit om analytische gedachten te ondernemen. Dat lijkt mij een onderstelling, die door wat wij om ons heen zien gebeuren in artistieke en intellectuele kringen, volledig bevestigd wordt. Zoals de afgestudeerde van de lagere school gaarne grijpt naar de beeldroman, zo grijpt de academisch gevormde met wellust naar een boek, dat zonder enige moeite, namelijk zonder spoor van logica of empirische verificatie, tot diepe waarheden beweert te voeren. De schrijver is geestelijke en zelf geleerde, produceert duister proza, en wijst op het eind nog even op 's mensen ‘Mal de solitude et d'angoisse’, een bij uitstek modieuze ziekte (zoals Medawar ook opmerkt), al was Poe ook hierin one up ten opzichte van Teilhard door het signaleren van deze Selbstentfremdung zelfs bij infusoriën en moleculen. Louter en alleen het feit dat Poe nog andere werkjes heeft geschreven die hem een reputatie verschaften tamelijk verschillend van die van een geleerd lid der S.J., heeft verhinderd dat hij de hogepriester der intellectuelen ‘van deze tijd’ werd. Wat zij willen is iemand die hun een zoete verdoving geeft, juist genoeg om geëxcuseerd te zijn van iedere inspanning, maar niet zo zwaar dat de vertrouwde angoisse en de diepe waarheid in gevaarlijke hallucinaties verloren zouden gaan. Voor hen dus marihuana, geen opium. Sybren R. de Groot |
|