worden is, waar rechts en links begrensd worden door Birch Society en communisme. Zij kunnen zich alleen maar terugtrekken op hun eigen navel. Dat doet ook Benson, die wij goed kennen en die een paar mooie gedichten gemaakt heeft. De critici zeggen: hij is een van de besten in deze periode, hij dicht over zich zelf, en wij allen herkennen onszelf in hem. Maar laatst kreeg ik een parodie op de gedichten van Benson toegestuurd, van een andere vriend die ook dichter is, prachtig van gelijkenis en giftig van bedoeling. Toen ik het las had ik het gevoel of ik een slang aanraakte. Hij neemt Benson zijn exhibitionisme kwalijk, zijn dichten over eigen ongelukkigheid, over eigen vrouw en kind. Beiden zijn voorbeelden van dichters die zichzelf en hun vrijheid niet aankunnen; de een tracht zich te redden door zelfvertoning, de ander probeert klassiek, onpersoonlijk te schrijven, omdat hij zich schaamt voor het onverhuld etaleren van eigen
emoties en ondervindingen; maar bij hem heeft dat geleid tot zelfdestructie, tot het gekkenhuis.’
Benson had de avond tevoren wat over zijn leven als kind verteld, hoe hij zich gevoeld had als een vlieg die zich op een vliegenklever probeert te bewegen, waarbij hij met een aanstekelijke lach zei: dat is een mooi beeld, dat moet ik onthouden, iets voor een gedicht.
Om half zes begonnen de honden te blaffen. Ook het geluid van automotoren en portieren gaf aan dat de bazen thuis kwamen. Wij gingen naar binnen. Olga Wilson liep naar boven om zich te verkleden. Zij had gezegd, dat ik, nog in zwembroek, maar achter haar bureau moest gaan zitten. Na tien minuten ging de telefoon. Ik vroeg mij af of ik zou aannemen. Toen ik opstond zag ik opeens, in dezelfde kamer, de dochter lui en roerloos op een bank liggen. Zij had een mooie neus, lelijke tanden en grappige, schichtige ogen.
's Avonds werden er grammofoonplaten gedraaid, met grappenzeggers en liedjeszangers, zoals Mort Sahl, Bob Newhart, Theo Bickel. Ik kon er maar weinig van verstaan. Olga Wilson vertelde ook verhalen over haar bezoeken, een paar jaar geleden, aan Italië en Nederland, over het contrast tussen de Italiaanse arme familie in Florence en de droge miss De Vries in de Amsterdamse Holbeinstraat met wie zij maanden samenwoonden, en die hen steeds weer verzekerde dat haar baan - juridisch adviseur - niet hetzelfde was als het Engelse ‘attorney’. Bij het afscheid, snikkend en omhelzend, hadden de Italianen de dochter van de Wilsons
van hun kleine bezit een mooi paar schoenen gegeven, omdat zij pijn had aan haar voet. Miss de Vries was op de dag van het vertrek binnengekomen, om negen uur 's ochtends; zij had alleen haar hand uitgestoken en met houten stem gezegd: goodbye Mrs Wilson, goodbye Mr Wilson. Olga Wilson vertelde het met tranen van het lachen, op de grond liggend, met beide armen op de rand van een stoel en het hoofd daartussen. De dochter dronk veel wijn bij het eten, at de meeste van de Droste-flikken op die ik had meegebracht, en nam 's avonds crème de menthe. Soms onderbrak zij haar moeder op een aardige manier als die onbeheerst in haar emoties werd of verward in haar verhalen. Er waren nog twee andere mensen, een jong echtpaar.
Omstreeks twaalf uur kwam Mr Wilson thuis. Hij is een socioloog, bezig met een onderzoek naar de relatie tussen kranzinnigheid en sociaal milieu. Hij is ook een verwoed amateur-toneelspeler; die avond was er een repetitie geweest. Na een kwartier, waarin hij voor ieder whisky had geschonken in grote Florentijnse glazen, vertrok hij naar bed.
Olga Wilson zei dat het onzin was om met de langzame bus nog terug te gaan naar het hotel in Chicago; ik kon best blijven slapen. Het logeerbed bleek op de kamer van de dochter te staan. Die was een paar uur tevoren naar boven vertrokken; zij werd slapend door haar moeder overgedragen naar de slaapkamer van de ouders.
Mijn bed had lichtgroene lakens. Op de boekenplank stonden gedichtenbundels en een boek over vijftig jaar moderne kunst. Verder waren er veel poppen en poppetjes: mooi houtsnijwerk dat bij wijze van versiering en herinnering tegen de muur stond opgesteld. Op tafel lag een kladschrift met Franse thema's.
De volgende ochtend, terug in het hotel, had ik er spijt van dat ik bij het weggaan tegen de dochter, die een eindje verderop speelde, alleen maar had gezwaaid, in plaats van haar tenminste een hand te geven.