W.F. Hermans
Open brief aan professor dr. K. van het Reve
Kareltje,
Ik las je stukje in Hollands Weekblad d.d. 19-12-'62 en ik meen je ernstig te moeten beknorren. Het is er helemaal naast, hoor, en je begrijpt hoop ik wel dat ik dit niet zeg om het met Gomperts eens te wezen, maar in dit geval blijft mij werkelijk niets anders over.
Waarom zou Gerardje geen t.v.-apparaat bij elkaar mogen schnabbelen, als hij per jaar f 5000 van O.K. en W. kreeg? Of zelfs Garmt een zeewaardig jacht?
Je moet namelijk begrijpen, kleine Dostojefski, dat dit helemaal het punt niet is.
Het punt is, dat behalve de schrijvers, zo goed als alle Nederlandse kunstenaars tegenwoordig vaste en vrij hoge inkomens genieten, dankzij staatssteun. Merendeels brengen ze nooit iets oorspronkelijks voort, ze nemen nooit enig artistiek risico en daarnaast hebben ze dan nog alle gelegenheid te schnabbelen, d.w.z. zich voor filmcamera, t.v. en radio zo melig mogelijk te gedragen zonder dat er een haan naar kraait.
Waarom zijn de schrijvers dan belachelijk als zij ook subsidie vragen, de schrijvers die niet alleen geen vast inkomen hebben, maar ook nog, als zij f 8000 of meer per jaar verdienen, daarover 4% omzetbelasting moeten betalen?
Het zou de moeite lonen eens de positie van bijvoorbeeld schrijvers en hoogleraren te vergelijken, wat betreft o.a. vast inkomen en ‘schnabbelen’ - en daaronder versta ik dan bepaald niet het schrijven van stukjes in het Hollands Weekblad o.i.d. De vergelijking is heus zo gek niet, want onder de hoogleraren die de laatste tijd door Vrij Nederland geïnterviewd werden, heb ik er al minstens twee aangetroffen die bekenden: ‘Eigenlijk ben ik maar een journalist...’
Maar ik zal mijn mond wel houden, want niemand zou naar mij luisteren: de academici die zouden weten waar ik het over had, zouden mijn opmerkingen zeer ‘onterecht’ vinden en het publiek dat niet op de hoogte is van waar ik het over heb, zou geen partij voor mij kiezen, want een perfester weet het toch altijd veel beter.
‘Twintig eeuwen lang is het schrijven een liefhebberij geweest van hen die het zich konden veroorloven of er zich allerlei ontberingen voor getroostten.’
Zo, zo, denk je dat, Kareltje. Lodewijk XIV gaf al honderd schrijvers een jaargeld en niet zo'n klein beetje. Goethe kreeg van Karl August... Wagner van Ludwig II... Diderot... Voltaire... Maar nee. Zo'n bolleboos als jij kan dit best zelf eens allemaal napluizen.
‘Uitgevers en boekverkopers doen goede zaken.’ Nou en? Daarom juist. Iedereen wordt beter van de literatuur, zelfs hoogleraren die in hun vrije tijd humoristische romannetjes schrijven, graag uitgegeven door uitgevers die weten dat de hooggeleerde al blij is als 't gedrukt wordt en op het punt van honorarium en afrekeningen niet kieskeurig.
Alleen de schrijvers worden niet beter van de literatuur.
‘Het publiek koopt romans bij duizenden.’ Welke romans? Hoeveel daarvan zijn herdrukken of/en vertalingen? Weet jij het? Ik wel: meer dan driekwart.
‘De schrijvers leveren zeer veel copy.’ Jawel. Voor advertenties van roetfabrieken e.d. Probeer maar eens een tijdschrift op tijd te laten verschijnen met bijdragen van een redelijk peil. Ik bedoel natuurlijk echte litteraire bijdragen of werkelijk originele studies, geen babbelpraatjes over van alles en nog wat, door belangstellende leken naverteld uit buitenlandse bladen.
Er zijn heus een aantal dingen die de regering onmiddellijk zou kunnen doen, zonder dat de door jou aangeduide geldverdelingsproblematiek ter sprake zou hoeven te kokomen.
Belastingfaciliteiten.
Een minstens tienvoudige verhoging van de subsidies aan de litteraire tijdschriften.
Een minstens tienvoudige verhoging van de bestaande litteraire prijzen en toelagen.
Maar wat zeg ik? Onlangs interviewde ik een partijbons van de PvdA, tevens directeur van de Arbeiderspers. Deze man gaat er groots op dat hij herdrukken van slechte