niet al te veel aandacht werd besteed. Interessant was verder, dat van Noorse ambtelijke zijde een opinie-onderzoek werd ingesteld onder Westduitse ondernemers en ambtenaren (die wél goed wisten wat de EEG inhoudt) en dat daarbij heel wat minder enthousiasme bleek dan in het algemeen uit de officiële geluiden valt te beluisteren. Nog een ander interessant verschijnsel van geheel andere orde is naast de lichte bezorgdheid van sommige socialisten over een tendentie tot separatisme bij de EEG, in nietkatholieke kringen bezorgdheid over een katholieke machtspositie in de EEG waaraan de mogelijkheid van een zekere autoritaire ontwikkeling wordt verbonden, gezien de positie van sommige ‘sterke mannen’ in Frankrijk, Luxemburg en tot op zekere hoogte ook in West-Duitsland wat de directe EEG betreft en in mogelijke associatiecandidaten als Spanje en Portugal erbuiten. Waarnemers hebben getracht er dan toch een verklaring voor te vinden, dat het mogelijk bleek dat deze in de grond van de zaak matig-democratische en historisch-autocratische katholieken in de EEG het konden vinden en uithouden met de zeer democratische socialisten. Het antwoord, waarvoor veel te zeggen lijkt, zou dan zijn, dat beide richtingen van een internationale visie uitgaan en dat de katholieke autocratische instelling in de praktijk op hetzelfde neerkomt als wat de socialistische parlementairlegislatieve activiteit aan gedirigeerde burgerij bereikt, waarbij een echte grondwet van een nationale basis uit er eigenlijk maar weinig op aankomt. Hieraan moet worden toegevoegd, dat natuurlijk ook politieke redelijkheid en een zekere mate van opportunisme het samenwerken hebben bevorderd, vooral in die eerste jaren van het tot stand komen der Verdragen van Parijs en Rome toen de collectiviteitsgedachte doorbrak en de socialisten een sterkere positie innamen dan tegenwoordig.
Omdat het leven snel gaat en daarbij voortdurend verandert, terwijl er een overweldigend groot aantal zeer verscheiden fenomenen is, dreigt bij elke blik op de EEG het gevaar van fixatie. In 1962 bracht de EEG bijvoorbeeld enerzijds moeilijkheden voor kleine landbouwers, anderzijds deed zij de kosten van het levensonderhoud voor het voedselpakket met circa 2,5 pct stijgen. Zodra het gevaar van de kritische fixatie zich voordoet, zeggen de functionarissen in Brussel: denk aan de politieke idee. Dan komt er een Eindhovense professor en zegt: Best, een grootse politieke idee, maar die mij en ons Europeërs der Zes ettelijke tientallen miljoenen kost. De professor is een enfant terrible en maakte een faux pas (realisten kunnen altijd het best onder franse woorden worden begraven). Een ander soort realisme is dan echter, dat in het Ruhrgebied de huisbrandkolen nu 12 pct méér kosten dan een jaar geleden, maar dat de stookolie goedkoper is dan in 1958, ondanks een oncommunautaire invoerbelasting (waarvan het zo Europees denkende Nederland ook zo gauw mogelijk wist te profiteren). Volslagen onrealistisch is daarentegen het communautaire anti-kartelbeleid, dat dreigt te ontaarden in een papieren monster, dat onder zijn eigen gewicht wordt doodgedrukt. Vervolgens is er de problematiek van de coördinatie der economische politiek. Het bruto nationale produkt der gezamenlijke landen van de EEG steeg in 1962 met 4,5 pct en sinds 1958 met 25 pct. Er is geen bewijs, dat zulks door het bestaan van de EEG komt, want de percentages zijn voor Zwitserland, Oostenrijk en Zweden niet anders. De instanties in Brussel streven naar collectivistische plan-economie (Marjolin) omdat het in Frankrijk zo succesvol was, dat The Economist er eenmaal in de maand over jubelt, maar een andere Fransman (Rueff) zegt
zonder blikken of blozen, dat de Europese expansie slechts het gevolg is van het relatieve terugdringen van de Verenigde Staten en het opheffen van het dollartekort. En dan nog, zeggen weer anderen, laat de welvaart - hoe dan ook - zijn gestegen, doch de bestedingsmogelijkheden gaan achteruit en over 44 pct van zijn inkomen kan de Europese mens al niet vrij meer beschikken. Het wordt wel voor zijn bestwil gebruikt (inkomensverdeling, sociale verzorging e.d.), maar veel vrijheid laat men hem niet meer en de prikkel tot produktiviteitstijging die voor het individu geheel is verdwenen, neemt voor de ondernemingen af. Geheel anders klinkt het geluid diergenen, die zeggen: van het nationale uit wordt met het oog op de EEG al het mogelijke georganiseerd, maar het echte risico van het ondernemen is niet minder dan in de negentiende eeuw, eerder is het groter want toen maakte de overheid geen capriolen met omzetbelasting en investeringaftrek.
En alles wat deze of gene aan te merken of te kritikasteren heeft, vindt zijn weg naar de pressure-groups, waar het nu eens gekuist dan weer vervormd wordt. De pressuregroup heeft namelijk niet als de politieke partij de toetssteen van het beginsel, maar werkt opportunistisch, hoewel niet onefficient noch onzeker. Zo doorkruist alles alles: een buitentarief wordt verlaagd en een