Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands maandblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 186 · 17 januari 1963Lering en vermaakLering en vermaak worden in de regel apart gehouden. Het dictum, dat mijn leren spelen is en mijn spelen leren slaat op kinderen, en voor kinderen gelden de scheidingen nog niet. Wie de leeftijd des onderscheids heeft bereikt doet er volgens geijkte opvatting goed aan, de opbouwende ernst niet te vermengen met het amusement, en zulks vooral ten bate van de lering; want lichtheid en lering verdragen elkaar blijkbaar slecht. Hun vermenging leidt tot onserieuze kennis, halve wetenschap, popularisatie, charlatanerie en erger. De bij uitstek degelijke opvatting, dat lering en vermaak elkaar uitsluiten, heeft de steun van verscheidene pressiegroepen, en mag dus verzekerd zijn van een taai leven. Daar is in de eerste plaats de groep der geleerden, die belang hebben bij een flinke distantie tot het gemene volk en zijn vulgaire genoegens. Sommige van deze geleerden zijn met hun wetenschap ternauwernood ontstegen aan het marktgewoel en vinden daarin een reden voor passende ernst; anderen weten een lange traditie achter zich van stille overpeinzing en kloosterleven. Vooral de α-vakken vervallen gemakkelijk in een zekere gedragenheid, door Latijn en vroomheid geschraagd. Daar komt bij, dat de geleerde stand al sinds lang onderhevig is aan uitholling; financieel en sociaal valt er heel wat nivellering waar te nemen. Ook aan de geest wordt getornd, maar daartegen stellen wij ons te weer. De wetenschapsman draagt hetzelfde colbertje en hetzelfde no-iron overhemd als ieder ander, maar daaronder klopt zijn onvervreemdbare wetenschapshart, dat hem onderscheidt van andere stervelingen. Hij kan niet ontkennen dat ook zijn vermaak verdacht veel is gaan lijken op dat van de massa, maar de lering blijft zijn omheinde terrein. Maar deze geleerde groep is klein. Groter is het getal dergenen, die lering zoeken. Zij wensen waar voor hun goeie geld, en ernst is het kenmerk van het ware. Zij willen opzien tegen de geleerden, want waar blijft anders het gezag? En als de autoriteit zijn kracht verliest, waar moeten we dan tegen opzien? De angst voor afbrokkeling van zekerheden is wellicht een der sterkste redenen om een heldere scheiding tussen vermaak en ernstige opbouw in stand te houden. De kracht der amusementzoekers moet ook niet worden onderschat. Zij zijn een dagje uit, of hebben het dagelijkse werk verricht; nu is het tijd voor vertier. Met mate, en in het nette; maar de boog kan niet altijd gespannen zijn, en het serieuze genre moet dus ergens een einde vinden. De leveranciers van het populaire vermaak kennen deze opvatting en de meesten van hen houden er uiteraard graag rekening mee. Zij bieden dus onvermengd vermaak (zij het dan, dat een scheutje reclame er mee ingaat); minzaam aanbevelend. Niet voor niets is Veronica onze populairste zender; hier wordt duidelijk gedemonsteerd wat de amusementsindustrie met amusement bedoelt.
Al deze groepen zouden zo sterk niet staan als zij niet konden steunen op een gemeenschappelijke ideologie. Deze lijkt mij vooral economisch geinspireerd: de tweedeling vermaak-lering loopt evenwijdig met de tweedeling consumptie-investering. Lering is ophoping van bezit: cultuurbezit met name. Dat cultuur bezeten kan worden, en zelfs vererfd, is een typisch burgerlijke constructie. Het typeert de mate, waarin de economie het burgerlijke denken heeft doordrongen. Wie zich vermaakt put uit het fonds, dat tevoren is geproduceerd. Dat is wel toegestaan, maar slechts na gedane arbeid. Wie leert, vergroot de productiecapaciteit. Hij kan morgen meer dan tevoren bijdragen aan het eigen inkomen en aan het nationale produkt. Hij helpt zichzelf, zijn gezin, de maatschappij en de vooruitgang. Daarmee is het onderscheid tussen lering en vermaak geworden tot een niet slechts economische, maar ook morele probleemstelling. De toekomst van onze kinderen is in het geding. In talrijke fabels illustreren mieren en krekels, eekhoorns en zanglijsters, knabbels en babbels de strekking van het onderscheid alsmede de gevolgen van ondoordachte consumptie. Lering is accumulatie, en accumulatie is de wet van het kapitalisme, dat heeft Marx al gezegd.
Van de economie naar de theologie is slechts een stap. Als we Max Weber en Tawney mogen geloven houdt de calvinistische visie in, dat uitverkiezing en financieel succes een zekere correlatie vertonen. Maar dan toch geen financiële successen die be- | |
[pagina 3]
| |
rusten op twijfelachtige kunstgrepen met geld of waardepapieren. Zij behoren op een hecht fundament van investering en opgehoopte kennis te stoelen. We hoeven trouwens zo ver niet te gaan met speculaties over speculaties om de gewijde sfeer van het leren te betrappen; het joodse spraakgebruik is veelzeggend - lernen doet men in de sjoel. Als economie en theologie samenspannen ontstaat een machtig bondgenootschap. Als de geleerde stand zich daarbij voegt, en de amusementsindustrie en degenen die behoefte hebben aan autoriteit en de bezitters van de cultuur - dan is het duidelijk dat we met een geducht complex te doen hebben. Toch wil ik proberen aan te tonen, dat de reus op lemen voeten staat. (Daarvoor is hij dan ook een caricatuur van mijn eigen makelij).
Het zwakste punt in deze ideologie van de apartheid zit natuurlijk bij de miskenning van het amusementsgehalte in de lering. De hoge ernst en de zware verveling van menig leerprogramma hebben de mening doen postvatten, dat het gebogen zitten over boek en schrift een taaie bezigheid is, nuttig en nodig, maar gepaard gaande met tegenzin. Dat is een misverstand, gecomplementeerd door een ander: het zgn. amusement is vermakelijk. De ‘lichte muziek’ blijkt echter na luttele minuten al loodzwaar, terwijl Bach vederlicht vertier biedt voor wie ook maar even op luisteren is getraind. Het ‘moeilijke’ boek kan een opmerkelijk plezier teweegbrengen, zij het dat dit alleen toegankelijk is na enige inwijding. Het gevoel, iets zinvols te leren, is niet alleen bevredigend vanwege het nut, dat het geleerde in de vorm van diploma's of salarisverhogingen kan opleveren; het heeft ook zijn eigen charmes. Deze komen speciaal tot hun recht, als het geleerde kan worden gebruikt, toegepast, produktief gemaakt. De vermakelijkste vorm van lering is die, waarbij het leren en het toepassen hand in hand gaan.
Maar datzelfde geldt ook van het vermaak. Het amusantste vermaak is het actieve; en het spreekt vanzelf dat niets zo leerzaam is als zinvolle activiteit. In hun betere varianten vallen lering en vermaak volledig samen. Daarbij vervloeien tevens spel en ernst. Ook het onderscheid tussen creativiteit en recreatie wordt dan opgeheven. De voorbeelden voor deze abstracte stellingen zijn talloos. Zij liggen niet alleen op het terrein van de voetballer (iedere zondag gaat het beter), de artiste-peintre of de amateur-violist; óók bij de vakopleidingen; de onderwijzer die de hoofdakte wil halen. En zelfs bij de gemeente-ambtenaar, die met een zekere animo voor zijn diploma gemeenteadministratie studeert kan enig plezier in 't leren optreden, al moet men toegeven dat de kansen daarvoor niet gunstig zijn. De desbetreffende literatuur is te weinig meeslepend. De meeste studenten staan er beter voor; en anders schort er iets aan 't onderwijs of aan henzelf. De grote synthese tussen lering en vermaak komt intussen uit een andere hoek. Zij wordt noodzakelijk gemaakt door gewijzigde maatschappelijke verhoudingen. Het woord ‘leren’ sloeg vroeger op een welomschreven bezigheid, hoofzakelijk in de jeugd bedreven (en anderzijds op een aanpassingsproces, dat desnoods een mensenleven kon duren maar dat meer studieobject is voor de psychologen dan voor de didactici). De noodzaak van het verwerven van kennis heeft zich echter geweldig uitgebreid. Daarvoor zijn een drietal faktoren verantwoordelijk: de vooruitgang van de techniek en de daarmee samenhangende toegenomen specialisatie en vakbekwaamheid in de produktie; de massacommunicatie, die een voortdurende distributie van kennis inhoudt; en de enorme uitbreiding van de ‘derde sektor’, de dienstverlening dus, die voortvloeit uit de ruimere welvaart en de meerdere vrije tijd. Deze derde sektor, waarop de groei van de moderne maatschappij voor een goed deel berust, vraagt geoefende, om niet te zeggen geschoolde consumenten. Datzelfde geldt trouwens ook voor de massacommunicatie.
Deze moderne verschijnselen vergroten niet slechts het areaal van de lering, zij vervagen ook het verschil met het vermaak. Speciaal in de massacommunicatie is deze vervaging ver voortgeschreden. Er blijven wel zekere nuanceringen over en zelfs deze komen op losse schroeven te staan als men zich realiseert, dat het ‘betere’ vermaak van morgen oefening in het heden vergt. Het vreemde feit doet zich voor, dat zelfs degeen die een film gaat zien daardoor een beter geinformeerde bioscoopganger kan worden, en later de produkten van de filmindustrie met meer deskundigheid afneemt. Hij investeert als het ware in zijn consumptieve capaciteiten; zonder een dergelijke investering zou de vergroting van de tertiaire sektor niet in het vereiste tempo kunnen plaatsvinden. Men moet leren reizen, leren kamperen, leren lezen - vooral met het laatste kan een heel leven gemoeid zijn! In een groeiende economie vindt de investering, zoals bekend, meer en meer plaats in mensen in plaats van in dingen. Dat betekent | |
[pagina 4]
| |
dat de scheiding tussen investering en leerzame consumptie vervaagt. En tegelijkertijd breidt de produktie van kennis zich uit. Zij schijnt in de Verenigde Staten, volgens F. Machlup, bijna 30% van het brutonationaal produkt te omvattenGa naar voetnoot*). Een dergelijk reusachtig volume aan diensten kan alleen worden afgezet in een willige en expanderende markt: vraag en aanbod groeien daar 2½ maal zo snel als in de rest van de produktie. Zo'n snel groeiende markt is alleen aanwezig als de mensen behagen scheppen in hun leergierigheid. De verdere integratie van lering en vermaak vormt dus
een essentiële taak voor de toekomstige maatschappij. Wil de welvaart blijven toenemen, dan moet de oude ideologie, die deze twee apart wil houden, worden overwonnen.
J. Pen |
|