niet begrepen welk een opvallende verandering zich heeft voltrokken sinds de dood van Stalin: het dogma van de onvermijdelijke oorlog geldt niet langer en de leer van de vreedzame wedijver is aanvaard. Voorts drong hij er bij alle landen op aan het denkbeeld van de absolute vrijheid van handelen van de soevereine staat los te laten.
Het is altijd opmerkelijk als een secretaris-generaal de grote wereldmachten de les leest, want zij zijn het die zijn politiek en zijn positie grondig kunnen vernietigen. Toch heeft Thant het geprobeerd. En hij heeft bovendien precies gezegd wat hij op het oog had, namelijk dat de geest van het compromis ten tijde van Cuba ook in de kwestie-Berlijn vruchtbaar zou kunnen werken. Maar Thants duidelijke taal is niet helemaal een verrassing, want de afgelopen zes maanden is hij voortdurend bezig geweest een politieke lijn uit te stippelen.
In Thants opvattingen kan men drie belangrijke elementen waarnemen. Hij is in de eerste plaats voorstander van toezicht op het doen en laten van de grote mogendheden en van uiteindelijke ontwapening. In mei jongstleden zei hij in een rede voor de universiteit van Uppsala, waaraan Hammarskjöld heeft gestudeerd, dat Oost en West een allesoverheersend belang hebben bij het voorkomen van oorlog, dat wederzijdse afschrikking geen veiligheid schept, en dat de ontwikkeling van een doelmatige organisatie van de Verenigde Naties een zaak van primair belang is. Vervolgens noemde hij de absoluut soevereine staat een mythe die moet worden opgegeven teneinde een essentiële voorwaarde te vervullen voor een geordende samenleving. ‘If the United Nations is to have a future’, aldus Thant, ‘it must assume some of the attributes of a state. It must have the right, the power and the means to keep the peace’.
Het tweede element heeft betrekking op de rol van de kleine landen. Dat kon men verwachten van de gewezen vertegenwoordiger van een natie die het ‘positieve neutralisme’ is toegedaan en van een man die hielp een dergelijke politiek tot ontwikkeling te brengen. De kleine landen vormen een brug tussen de grote mogendheden, zoals gebleken is bij de onderhandelingen over ontwapening en de kernproeven, en zij representeren bovendien het geweten van de wereld. ‘I hope that for the future’, zei Thant, ‘the small nations will not be either overawed by their powerful friends, or cowed by threats into silence, and that they will continue to speak out when the occasion demands.’ Hijzelf hield zich in Baltimore aan die stelregel.
Het derde element houdt respect in voor de mens en aandacht voor zijn welzijn. Tot studenten van de Carleton Universiteit in Ottawa zei Thant dit voorjaar, dat leraren de plicht hebben de idee van de vrede en het wederzijdse begrip hun leerlingen in te prenten. Hij stelde dit tegenover wat hij noemde een geobsedeerd-zijn door het verleden van zowel Russen als Amerikanen. ‘One of the most significant political and social changes in the last decade’, zei hij in Kopenhagen, ‘is the realization among more and more people that the relative abundance achieved by more developed nations is not a gift of destiny but a goal which should be available for all.’ Dat is echter niet alleen een zaak van techniek. Er zijn mensen bij betrokken. Zodra die zich bewust zijn van de mogelijkheid dat ook voor hen voedsel en liefde zijn weggelegd, zullen zij niet rusten voordat die mogelijkheid werkelijkheid is geworden ‘The record of the human race’, zei hij, ‘is not all of war and horror. It has been sustained through generations by quiet compassion and all-encompassing love.’ En in zijn eerste jaarverslag, gepubliceerd in augustus, betoogt hij dat juist de duurzame bijdrage van de Verenigde Naties gelegen is in het verbeteren van de economische en de sociale omstandigheden van alle mensen.
Thant is in menig opzicht een boeiende figuur. Deze Birmaan, die een halve eeuw geleden door de meeste Europeanen nog als een barbaarse nieuweling in de diplomatie zou zijn beschouwd, heeft op zijn hoge post iets van een David die tegen Goliath in het strijdperk treedt. Maar David had tenminste nog een slinger en een steen. Thant heeft nauwelijks meer dan woorden en overtuigingskracht tot zijn beschikking om de grote mogendheden in te tomen en de omstuimigheid van de kleine landen in goede banen te leiden. Dat maakt de idealistische toon van sommige van zijn opmerkingen des te aantrekkelijker.
Toch mag men niet voorbijgaan aan de geschiedenis van ruzies en aanvallen die vijftien jaar lang rondom het ambt van secretaris-generaal is geschreven. Zij biedt een sombere achtergrond voor de verwachtingen en het streven van de nieuwe secretaris-generaal. Zij onderstreept de noodzaak van een invloedrijke secretaris-generaal, wil deze voortgaan met het boeken van diplomatieke overwinningen in een wereld waarin die dikwijls alleen tegen de hoogste prijs worden verkregen. Zij is een uitdaging voor de ‘nieuwe mensen’ die in het wereldpolitieke beeld verschenen zijn.