Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Bij de opening van het Weense Museum des zwanzigsten Jahrhunderts (IIGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 13]
| |
opgave voor een museum: het laten zien van de kunst, de zienswijze. De kunst zelf beslist blijkbaar niet over zich zelf. De twee beste europese musea voor moderne kunst zijn die te Basel en Amsterdam. Zij zijn nochtans totaal verschillend van allure. In Basel heeft de moderne kunst haar klassieke aanzien gekregen, daar hangen de voortreffelijkste werken van de beste kunstenaars, monumentaal aan de wand geklonken en overzichtelijk kunsthistorisch geformeerd. De rebellen zijn er olympische goden geworden. De moderne kunst schijnt er de laatste grote golf van een zee met creaties uit alle tijden en landen. Daarnaast is het Amsterdamse Stedelijk een oord waar de tentoonstellingen elkaar verdringen, maar waar ook de vaste, zich gestadig uitbreidende collectie een zeer veranderend aanzien heeft. De sculptuur die de ene maand rustig en tamelijk monumentaal op een sokkel staat, wordt een volgend moment opgenomen in een soort beeldentuin en groeit er uit de grond. Of een schilderij van Corneille is de ene dag een landschap gefixeerd aan de muur en een volgende dag kan zij aan dezelfde muur het onderdeel vormen van een soort monumentale lay-out. In Amsterdam is het kunstwerk nooit het werk dat zich voorgoed in de tijd heeft vastgehecht en zijn eindpunt zo definitief bereikt heeft dat men het alleen nog kan schouwen. Integendeel, men draaft en holt er mee en men behandelt het kunstwerk geheel als een levend wezen waarmee men op zeer verschillende wijze in contact kan treden en dat ons inderdaad ook wil activeren tot reacties. De zienswijze der musea blijkt derhalve een aesthetische zo niet ethische waarderingswijze te zijn. De Heer Schmidt uit Basel was een kunsthistoricus met voortreffelijke smaak die de diplomatieke tact bezat om veel voor zijn museum te verwerven. De Heer Sandberg was veeleer een avontuurlijk kunstenaar (met een klein profetenpellerientje om de schouders) die zo goed wist hoe een kunstwerk ontstaat dat hij er een sympathiek doorgangshuis voor bouwde waarin men kon leven en niet een tempel waarin men slechts kon knielen. Zijn de oplossingen Schmidt en Sandberg de enig mogelijke? Wanneer men de slechte mogelijkheden niet wil rekenen en ook de vele variaties buiten beschouwing wil laten, blijken er maar weinig andere oplossingen te zijn. En ook al omdat er zulk een uitgebreide apparatuur is ontstaan van kunsthandelaren, tijdschriften, veilingen en commerciële tentoonstellingen, wordt het met de dag moeilijker zich alleen te houden aan een zelfstandige collectionering. De prijs daartoe wordt vandaag te duur betaald. Wanneer men derhalve al niet om ideële pedagogische motieven zo goed mogelijk wil informeren via een zo groot mogelijk aantal tentoonstellingen, dan dwingt de practijk wel om af te zien van het ijverig na lang beraad bijeengaren van kunst. Het een sluit het andere niet uit - dat doet het ook niet in Amsterdam - maar het accent zal voorlopig liggen op de tentoonstellingsbedrijvigheid en een daaraan gekoppeld aankoopbeleid. Naast de kunstenaar Sandberg en de kunsthistoricus Schmidt doet Werner Hoffmann aan als een kunsthistorisch essayist. Wat wij in een vorig artikel schreven over de speelsheid waarmee hij zijn verzameling presenteert en de degelijkheid waarmee hij haar opbouwt, doet begrijpen dat hij inderdaad een derde mogelijk heeft gekozen. Een mogelijkheid die tot nu toe meer in de literatuur dan in de musea tot gelding kwam. Hij speelt met de ernst. Dat heeft voor de kunsthistoricus bedenkelijke kanten: het spelletje kan de historie wel eens verdoezelen. Voor de kunstenaar schijnt het me nog kwalijker. Er kan wel eens humor in beeldende kunst zitten, maar de humor, de relativering hebben niets uit te staan met het creatieproces. En toch heeft Hoffmann in Wenen deze ‘humor’ gekozen. Duidelijk is gebleken dat hij als museum daar zeer degelijk mee kan doen. Toch zal hij bezijden de ernst van Schmidt en de toekomstspeculaties van Sandberg een man blijken die behoort tot Du Perrons ‘fijne luyden’. Hij zal er de kunst behandelen als een verfijnd geestelijk tijdverdrijf. |
|