| |
Korte commentaren
Concilie
Volgens rooms-katholieke opvatting wordt een concilie door de Heilige Geest geleid. Dit mag waar zijn, maar naar wat er nu en dan uitlekt - want de officiële communiqué's zijn zeer summier - gaat het er met dat al zeer menselijk toe. Als voorzitter kardinaal Alfrink kardinaal Ottaviani het woord ontneemt, omdat deze over de maximum spreektijd van tien minuten heen is, breekt er een daverend applaus uit de vergadering los, waarop Ottaviani boos wegloopt en zich in tien dagen niet meer laat zien. Hetzelfde gebeurde toen de bisschop van Brugge, mgr. De Smedt, die lid is van het secretariaat voor de eenheid der christenen, meedeelde dat dit secretariaat tweemaal verzocht heeft met de theologische commissie, waarvan kardinaal Ottaviani voorzitter is, te mogen samenwerken, maar daarop tweemaal een weigerend antwoord heeft ontvangen. Dit alles wijst op tegenstellingen die voor de ingewijde al lang bestonden, maar die nu openlijk tot uiting kunnen komen.
Het begon al direct bij het begin. In de eerste zitting moesten 160 leden voor tien werkcommissies worden gekozen en het conciliesecretariaat had de lijsten van candidaten al klaar liggen, waarop natuurlijk alleen namen voorkwamen van personen die de Curie welgevallig waren. Blijkbaar was men van de gedachte uitgegaan dat de ongeveer 2500 bisschoppen, uit alle delen van de wereld bijeen en dus elkaar grotendeels niet kennende, niet zo vlug en niet zo gemakkelijk hun keuze zouden kunnen maken. Maar de vlieger ging niet op, want de vergadering vroeg tijd om zich op de keuze te kunnen beraden en het resultaat was dat van de 160 gekozenen slechts 32 Italianen waren. Het Italiaanse dagblad Il Tempo bracht het bericht onder de kop: ‘Vreemdelingen hebben
| |
| |
de meerderheid in de commissies’. Alsof de R.K. Kerk eigenlijk een Italiaanse aangelegenheid is!
De tegenstellingen die nu openlijk aan de dag komen worden hoofdzakelijk beheerst door het verzet van de bisschoppen, die nu eindelijk hun mondigheid en zelfstandigheid beginnen te beseffen. tegen het grotendeels uit Italianen bestaande centrale bestuursapparaat van de kerk, de Curie. ‘We zijn niet naar Rome gekomen om alleen maar ja te zeggen’, zei een bisschop tegen een correspondent van De Gelderlander, ‘maar om aan het einde van het concilie met een goed geweten amen te kunnen zeggen’. De bisschoppen willen zich niet meer door de Curie laten ringeloren en paus Joannes, die er klaarblijkelijk ook geen zin in heeft de gevangene van de Curie te zijn, kijkt glimlachend toe. Maar nu gaf pater Van Kilsdonk in zijn geruchtmakende rede voor Sint Adelbert op 30 september 1.1. te kennen, dat er van een vrije meningsvorming in de kerk nog maar weinig te bespeuren is. En Jan Rogier schreef in het onlangs uitgegeven gedenkboek ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Katholieke Nederlandse Journalisten Kring: ‘Het is niet moeilijk voorbeelden van vroeger en nu aan te halen om te bewijzen dat de kerk in Nederland in feite geen persvrijheid erkent’. Ook onthult hij daarin dat de r.k. journalisten na de oorlog zich wilden aansluiten bij de Algemene Nederlandse Journalistenkring. Maar het ging niet door, want ‘het episcopaat gaf ook nu weer duidelijk te verstaan dat een katholieke organisatie moest worden opgericht, die zich dan federatief met de algemene kring verbinden kon’. En dan denken we ook nog aan het mandement van 1954, al is dat al lang de doofpot ingegaan. Zodat we er niet aan ontkomen kunnen deze vraag te stellen: hebben de bisschoppen niet te veel boter op hun hoofd om met een goed geweten hun vrijheid en zelfstandigheid van de Curie af te dwingen?
J.v.R.
| |
Sinterklaas
Misschien heeft het zin zo tegen Sinterklaas eens te wijzen op het in 1949 verschenen boek van prof. dr. A.D. de Groot, Sint Nicolaas, patroon van liefde. Het mag overigens merkwaardig heten dat blijkbaar zo weinig mensen zich verdiepen in de achtergronden van een stuk folklore dat iedereen, jong en oud, een paar weken helemaal bezighoudt. Zou er van verdringing sprake zijn? In vroeger tijden, omstreeks de late Middeleeuwen nam Sint-Nicolaas in het volksleven een vooraanstaande plaats in, niet enkel in de Nederlanden maar in heel West-Europa. De aan de heilige gewijde feestdag viel op zes december, op welke dag talloze feestelijkheden plaats hadden. De Sint was behalve de heilige van de kinderzegen ook schutspatroon van o.a. zee- en kooplieden en jongemeisjes. Vele eeuwen werd op de Amsterdamse Dam de Sinterklaasmarkt gehouden. Deze invloed van de bisschop van Myra moet zeker niet onderschat worden, maar de Hervorming maakte aan de roomse verering van de populaire heilige een einde. De Groot citeert de calvinist Walich Sieuwerts: ‘'t Is een sotte en ongefondeerde maniere van de kinderen haare schoenen met allerley snoeperië ende slickerdemick te vullen(...) Sie sulx doen en verstaen nog nie wat van de ware Religie is’. Ondanks calvinistische pogingen de euvele gebruiken geheel af te schaffen, heeft vooral het huiselijk Sinterklaasritueel zich tot vandaag gehandhaafd. Zelfs de Amsterdamse Sinterklaasmarkt is pas in de negentiende eeuw op de fles gegaan. Op de lange duur hebben de protestanten het tegen de volks-Sint moeten afleggen. Volgens De Groot zijn in de Sint Nicolaas gebruiken vele heidense riten en motieven opgenomen. Vooral de vruchtbaarheidssymboliek in het tweetal: Sinterklaas en Zwarte Piet, is opmerkelijk. Daar is Zwarte Piet die een zak met pepernoten torst en een roede hanteert. Het is een wat
angstaanjagend en ondeugend kereltje, vermoedelijk symbool van de duivel, ‘de phallische, heidense lust-zoeker en verleider’. Zijn werk is zo dubbelzinnig als het maar wezen kan: samen met zijn heer rijdt hij over de daken en stort door de schoorsteen zijn snoepgoed in het kinderschoentje bij de kachel. ‘In de vrouwelijke schoot staat ook een “schoentje” klaar, bij het vuur, om iets van de door de schoorsteen gestorte overvloed op te vangen.’ Het geven van geschenken op Sinterklaas staat ook in verband met de ‘prototypen van schenking’: bevruchting en geboorte. De Groot geeft van de Sint Nicolaas gebruiken en de symboliek die er in steekt een geloofwaardige dieptepsychologische verklaring. Het is aan te raden vóór de viering van het jaarlijkse kinderfeest een paar hoofdstukken uit De Groot's boek te lezen.
H.G.S.
| |
Corpora
Met de studentencorpora is het als met de elite van zeer grote bedrijven en andere exclusieve, besloten clubs: men huldigt er principes die gericht zijn op de goede naam,
| |
| |
de eer en de macht van de eigen groep. Ingesteld op behoud, op handhaving van het bestaande, belichaamd in keiharde tradities, is men mutatis mutandis conservatief en schuwt openbaarheid, behalve als die de ‘standing’ van de club ten goede kan komen. De leden zijn ‘in’ en dat is voor hen het belangrijkst. Dergelijke clubs of instituties bieden, naast welke andere voordelen ook, de eer die aan elke uitverkiezing verbonden is. De prijs is een conformering die niet als belemmering maar als zekerheid en veiligheid ervaren wordt. Het is dan ook niet te verwonderen dat zulke clubs, met alle sociale ritueel, specifieke standskenmerken vertonen. Van welk een leeghoofdigheid en zelfgenoegzaamheid getuigt het in alle ontoegankelijke sociale samenklonteringen geldende adagium dat spreken over politiek en religie niet tot de goede toon behoort. De leden hebben geld of relaties of behoren gewoon tot een bepaalde stand of klasse. Verder zijn zij zichzelf genoeg.
De corpora waren vroeger meer dan nu louter standsgroepen. De leden herkenden elkaar aan spraak, kleding, gemeenplaatsen en pretgewoonten. Zij ontmoetten elkaar op het niveau waarop topfunctionarissen zich bewogen en hadden na hun studie veelal toegang tot dezelfde kringen. Zij waren van meet af aan ‘in’ en bleven dat. Welke voortreffelijke lieden de corpora in menig opzicht ook opgeleverd mogen hebben, de ontwikkeling van politieke en sociale ideeën is in Nederland door de overwegende positie dezer gemeenschappen in de studentenmaatschappij gestremd.
In een corps gevormde academici raken praktisch nooit de tics kwijt die ze er hebben opgelopen. Hoe is het mogelijk dat in deze van moeilijkheden knarsende wereld vanouds groepen hebben kunnen bestaan, waarvan de studentenleden, zich voorbereidend op wetenschappelijke, maatschappelijke en in elk geval verantwoordelijke arbeid, zich gedroegen alsof er geen oorlog, honger en onrecht bestond, om zich onledig te houden met klungelpraat, feesten, bierdrinken en dik doen over de mores? Zijn de universiteiten dan niet de brandpunten van geestelijk en sociaal leven waarvoor men geacht wordt ze te houden? Hoe is het mogelijk dat tot op de dag van vandaag het studentenleven, vooral in de corpora, welhaast vrijblijvend geleefd wordt, los van wat er gebeurt in onze maatschappij? Heeft nooit iemand aan een universiteit zich afgevraagd waarom de onvolwassenheid van volwassen jongelieden speciaal aan een wetenschappelijke onderwijsinstelling getolereerd, ja zelfs glimlachend aangemoedigd wordt? Op een leeftijd, waarop buiten de universiteit, vaak met geringe mogelijkheden in eigen en anderer onderhoud voorzien moet worden, scheppen corpsstudenten een schijnwereldje om hun maatschappelijke ongebondenheid te compenseren. Alsof het niet mogelijk zou zijn, naast de studie, deel te hebben aan het leven van de gesmade ‘burgers’. Zonder algemeen maatschappelijke, culturele en politieke oriëntering komt een student er nooit achter wat er gaande is buiten zijn enge vakgebied. Of iemand een rok weet te dragen en een zegelring kan belangrijk zijn voor de drager en bepaalde milieu's; dat er belangrijker zaken zijn behoort hij tenminste te weten.
Het argument dat de student contacten
| |
| |
met medestuderenden niet ontberen kan, is juist. Deze contacten beperkt te houden tot mensen die veelal verwant zijn aan het milieu van afkomst en die allemaal gelijk denken, althans doen, is onnozel. De isolatie waarin de universiteiten zich hebben gekoesterd dwong vroeger de student in een sociaal vacuum te leven. Thans is dat nog minder nodig dan toen: de meeste studenten zijn geen corpsleden meer.
Als ik hierboven gegeneraliseerd heb dan geloof ik dat mijn generalisaties toch meer waarheid bevatten dan de scheldnaam ‘nihilist’, door de corpora gegeven aan wie zich om geestelijke gezondheidsredenen verre wou houden van de geïnstitutionaliseerde zelfgenoegzaamheid. De dit jaar verschenen studie van het sociologisch instituut van de universiteit van Nijmegen aangaande de deelneming van studenten aan het georganiseerde studentenleven in die stad, spreekt in dat opzicht boekdelen. In onze maatschappij waar studeren nog altijd een voorrecht is - en dat vroeger zeker was -, is het onjuist dat een student zich opsluit in een vereniging met standsallures om de onvolwassenheid kunstmatig te continueren. Aankomende studenten weten niets en kunnen niets, en dat moet ze aan het verstand worden gebracht in een ontgroening op voet van ongelijkheid, aldus de corpora. Als dat besef van onkunde en onbekwaamheid noodzakelijk is om nà de ontgroening met de oudere leden op gelijke voet te kunnen verkeren, dan begrijp ik de corpora beter.
H.G.S.
| |
Koelemans
Het rumoer rond Willem Frederik Hermans is nog maar nauwelijks verstomd (is nooit verstomd geweest...) en de discussie over wenselijke en onwenselijke interviews waarin de dingen bij hun naam worden genoemd nog maar nauwelijks op gang gekomen, of de NCRV verraste vriend en vijand met een uitstekend interview in de nieuwe rubriek Onder vier ogen. Jan van Hillo interviewde A.J. Koejemans, de man die na de oorlog De Waarheid tot de grootste krant van Nederland maakte, een betiteling die het blad inmiddels heeft moeten inruilen voor die van ongeveer de kleinste krant van het land. Zo werd ook RCH het ene jaar kampioen van Nederland om het volgende jaar te degraderen. Koejemans verliet De Waarheid, drijft nu een boekwinkel die de naam van Herman Gorter draagt (volgens H.S. de enige boekwinkel in den lande met de naam van een dichter, daarbij de Boek- en Kantoorboekhandel Jac. J.J. Bloem in Amsterdam over het hoofd ziend), voelt zich daar redelijk gelukkig onder en was bereid dit voor de camera's onder woorden te brengen. Onthullingen over Paul de Groot bleven uit. Koejemans vertelde over zichzelf, niet over de CPN. De presentatie van dit interview, waarbij het pratende gezicht van de heer Koejemans levensgroot of groter nog (dat hing van de beeldbuis af) onafgebroken op het scherm bleef zonder dat we ook maar een glimp van de interviewer te zien kregen, was een voorbeeld van teruggetreden interviewen: sober, indringend, de volle nadruk leggend op de mens om wie het ging, waarbij de uitwerking van de vragen die vaak essentieel genoeg waren (‘Bent u bang voor de dood?’) nauwkeurig geregistreerd konden worden. Op deze manier kunnen ook de venijnigste, de onprettigste vragen gesteld worden met maximaal effect, zonder dat de geïnterviewde nog dagenlang hoeft lopen na te jammeren zoals de heer Van Kuilenburg heeft gedaan op een waarlijk omnibusiale manier.
N.S.
| |
Verkeer-d
Wie zoals ik de bemoeiingen van de overheid met het autoverkeer toch al lange tijd met wantrouwen gadeslaat, omdat hij er zelden de belangen van de bona fide automobilist door gediend ziet, heeft onlangs te Amsterdam weer verse stof tot ergernis gevonden. Wat verlangt een autorijder? Hij wil zich met een redelijke snelheid van zijn punt van uitgang naar zijn bestemming begeven en aldaar zo dicht mogelijk bij zijn doel zijn voertuig kunnen verlaten. Wat nu doet de overheid? Zij tracht beide in wezen redelijke verlangens zoveel mogelijk tegen te werken. Eerst heeft zij, daartoe bewogen door alle mogelijke leutige voetgangers-pennevoerders, die het schijnbare gelijk van de bedreigde underdog in de strijd wierpen, de zogenaamde zebrapaden ontworpen, waarop bejaarde voetgangers die voorheen dolgraag nog wat op het trottoir gewacht hadden, nu wel gedwongen zijn zich te begeven ten einde een stoet van dikwijls dertig, veertig automobielen op te houden tijdens hun overtocht. Het is noodzakelijk dat deze zaak eens door iemand van de andere partij belicht wordt: Een voetganger is iemand die Minder Haast Heeft. Dus is zijn tijd minder kostbaar. Bovendien neemt hij minder plaats in. Het is dus beter dat er tien voetgangers wachten dan tien auto's. Deze overweging is zo eenvoudig dat het verbazingwekkend is dat niemand er nog op gekomen schijnt te zijn. De zebrapaden zijn bovendien bijna overal op de verkeerde plaatsen, namelijk dicht bij hoeken van
| |
| |
| |
| |
straten, aangebracht. Daardoor worden dikwijls afslaande automobilisten gedwongen niet alleen zelf te stoppen voor één oud overstekend vrouwtje, maar ook nog al het achter hen komende verkeer dat gewoon rechtdoor wil, op te houden. Het is geen uitzondering dat door de nieuwe, overal toegejuichte en dan ook schijnbaar zo billijke regeling één voetganger een paar honderd soortgenoten - want ook tram en bus moeten wachten - aanzienlijke vertraging bezorgt en schier onontwarbare verkeersknopen veroorzaakt.
Ik wil hier nu niet spreken over het voortschrijdende euvel van voorheen voortreffelijk door verkeerslichten beveiligde kruisingen waar nu plotseling op het spitsuur een levende agent het licht komt uitdoen teneinde met eigen hand het verkeer in minder dan geen tijd volkomen in het honderd te doen lopen.
Het ergste is natuurlijk dat de meest gewilde plaatsen van bestemming de meeste moeilijkheden opleveren voor het parkeren. Ik wil daar niet zonder meer de autoriteiten van beschuldigen. Het is duidelijk dat hier een probleem ligt. Nooit zal er b.v. op en om het Leidseplein genoeg parkeerruimte zijn. Het zou echter voor de hand liggen dat men probeerde om zo veel mogelijk ruimte ter beschikking te stellen. Voor het Americain-terras was voorheen plaats voor een stuk of tien auto's. Onlangs gingen publieke werken aan het rommelen met het ter plaatse aanwezige plantsoentje. Iedereen zag de nijvere jongens van de plantsoenendienst al bezig om het belendende stukje rijweg zo te verbreden dat er in het vervolg twee rijen auto's zouden kunnen staan: Een winst van tien (10!) wagens. Wie schetst echter etc., toen bleek dat het lapje teeltaarde integendeel juist anderhalve meter werd verbreed, zodat nu op dat deel van Neerlands drukst bereden plein niet één (1) auto meer kan parkeren. En ja hoor, de overheid verkneukelde zich kennelijk in dit zonderlinge succesje, want lang voordat het plantsoentje of de bestrating ter plaatse waren afgewerkt prijkte er al, als een soort triomfteken, het nieuwe parkeerverbod-bord. Weer was er een slag in de zenuwenoorlog tegen de automobilist door de overheid met glans gewonnen.
H.v.D.B.
|
|