viteit en geen levensbeschouwelijke praatjes. Dit klinkt allemaal bijzonder integer en sec: geen lyrisch boerenbedrog, geen gemanipuleer met sociale en psychische achtergronden, maar een exacte analyse van het werk zelf, als staaltje van literair ambacht.
Dit is helemaal volgens de normen van Scrutiny, maar voor ons land, waar de literatuurkritiek nog altijd het gevoel heeft dat Ter Braak en Du Perron over de schouder meelezen, is het een nogal revolutionair geluid. Merlyn wil dus in het algemeen een eind maken aan de ‘persoonlijke confrontatie’ van de criticus met de schrijver. Het wil de verhouding criticus-schrijver zuiveren van niet-literaire bijmengsels. Alle factoren die die verhouding meebepalen, voorkeuren, partijdigheden etc., moeten door de literatuurcriticus worden onderdrukt.
Deze distantiëring slaagt natuurlijk het best als de ‘inhoud’ van het te analyseren werk zo lang mogelijk op de achtergrond blijft, als men de ‘beweringen’ van de schrijver, die tot stellingname zouden kunnen prikkelen zo ver mogelijk uit de weg gaat. Dan kan zelfs de inhoud nog als een aspect van de vorm worden beschouwd en op die manier buiten gevecht worden gesteld. Na dit alles is de verhouding tussen criticus en literair werkstuk een zuiver ambachtelijke, er kan rustig met de analyse worden begonnen.
Deze heldere, gedistantieerde sfeer is natuurlijk erg aantrekkelijk voor die critici die anders de tel kwijt zouden raken. Alle verwarrende ‘ideologie’ en andere verschrikkingen zijn tot ‘achtergrond’ verklaard, dat wil zeggen tot jachtgebied van beunhazen en subjectivisten, waar een fatsoenlijk literatuurgeleerde zich niet kan vertonen. De objectiviteit kan zich gaan ontplooien in volle sereniteit.
Maar dit soort objectiviteit wordt gewonnen uit een enorm verlies: hier wordt bewust afstand gedaan van al die elementen in het werk die zich minder gemakkelijk lenen voor een ‘objectieve’ analyse. Het totale object is verschraald tot weinig meer
dan zijn vorm, en al is dat op zichzelf heel wat, het is niet meer dan een aspect van het geheel. De literatuurstudie waar Merlyn de nadruk op legt, gaat ervan uit dat er alleen dan een schijn van kans op objectieve resultaten is als de verhouding van de criticus tot zijn object zo min mogelijk vertroebeld wordt door een ‘engagement’ dat verder gaat dan een puur-estetische betrokkenheid. Dit streven, een eerst zorgvuldig van ‘waarden’ en ‘persoonlijkheid’ gezuiverd object zo onpersoonlijk mogelijk te analyseren, kan echter moeilijk meer opleveren dan een uiterst partieel begrip. Bij een studie met grotere ambities zal men ongetwijfeld zijn voordeel kunnen doen met de vormanalyse, maar het is niet nodig op de loop te gaan voor ‘achtergronden’, voor al die buiten-literaire factoren die het werk, en dus ook de vorm, hebben mee-bepaald.
Een literatuurwetenschap met taboes, met verboden objecten en vooringenomen methoden, is een invalide wetenschap. Hoofddoel van de wetenschap is begrip, en dat zo compleet mogelijk. Maar dan krijgt men ook te maken met een ‘inhoud’ waarop de onderzoeker tenslotte min of meer betrokken raakt, en met een schrijverspersoonlijkheid, die o.a. het niveau bepaalt waarop zijn werk zich afspeelt. Er staan de criticus die het niet wil laten bij een vormstudie, maar evenmin bij een ‘confrontatie’ of een ‘impressie’, allerlei rampen te verwachten, zoals valse sporen, spiegelbeelden, vooroordelen, termen uit de psychologie en de sociologie etc. Pas als hij dit alles heeft doorstaan, de ene keer verwarrend op zijn object betrokken, een ander ogenblik weer moeizaam distantiërend en abstraherend, zal er een kans bestaan dat hij een analyse schrijft die meer geeft dan een willekeurige interpretatie of een partieel begrip. Dat deze methode tot resultaten kan leiden van het hoogste wetenschappelijke gehalte, is wel bewezen met het werk van de in ons land nog steeds te weinig bekende Ernst Robert Curtius.
Ondanks het wat schrale standpunt dat Merlyn inneemt, is het ongetwijfeld een nuttig tegengif tegen allerlei al te wazige of al te particuliere beschouwingskunst die zelfs aan een partiëel begrip niet toekomt.
Het doel van de dagelijkse literatuurkritiek is echter niet alleen begrip te leveren in de ruimste betekenis, maar ook een beredeneerde taxatie te leveren, een zo genuanceerd mogelijk oordeel.
Dit laatste betekent echter o.m. een onderzoek naar het ‘belang’ van een boek en dat is met de Merlyn-se normen een ondoenlijke onderneming. De criticus in de