Over doodgaan
D. Hillenius
Bij een kort verhaal van Borges over Melanchton werd ik bij de eerste zinnen herinnerd aan een ideetje van mij over doodgaan. Een paar zinnen verder stond het letterlijk: dat men denkt dóór te leven hoewel men zojuist gestorven is.
Wanneer ik bij het oversteken van de rijweg ternauwernood aan tram of auto ontsnapt ben en opgelucht verder loop, denk ik wel eens hoe ik er achter zou kunnen komen of ik werkelijk nog leef of dat ik zojuist doodgereden ben en nu doorga met een gedragspatroon dat voor mijzelf niet te onderscheiden is van dat van vóór de ‘catastrofe’.
Alleen onze nabestaanden van de voorgaande phase bemerken ons verscheiden. Zo zou dood iets zijn dat alleen geldt voor degenen die achterblijven. De vroege stervers zijn degenen die het minst van de dood lijden. Dat klopt ook met de mengeling van gevoelens, eerbied, treurigheid, vrolijkheid, die om jonggestorvenen hangt, Mozart Alain Fournier, Radiguet, Wen die Götter lieben etc.
Het gevoel van dood-schrikken is het enige waaraan men de overgang van de ene in de andere phase waarneemt.
Een moeilijkheid is, te verklaren hoe de omstanders in de nieuwe phase de komst van een zojuist in een andere phase doodgeschrokkene aanvaarden.
Misschien kom ik er zo:
De bron ben ik vergeten, behalve dat het natuurlijk op een bepaalde manier uit de bijbel gelezen was, en ook ben ik vergeten de dag en het uur, het was meen ik in de namiddag, maar nog in de vorige eeuw werd door een of andere bisschop medegedeeld dat de wereld vierduizendzoveel jaar voor Christus geschapen werd. O.a. de vader van Edmund Gosse was overtuigd van de juistheid hiervan, ondanks dat hij met zijn biologische kennis overtuigd was door de redeneringen van Darwin dat het leven al miljarden jaren bestaat en al die tijd bezig is met ontwikkelen.
Deze redelijke tegenstrijdigheid loste hij op door de volgende redelijkheid:
God is almachtig en onze hersenen zijn gebrekkige werktuigen. Het is dus best mogelijk dat God de aarde en al wat er op is zo gemaakt heeft dat wij - die toch geen werkelijk begrip van de schepping kunnen hebben - denken dat het minstens 2 à 3 miljard jaar oud is en dat er zoiets als evolutie bestaat.
Hoe gebrekkig onze hersenen zijn is al af te leiden uit het feit dat bijna geen van onze huidige wetenschappelijke theorieën ouder is dan 100 jaar. De meeste worden om de tiental jaren afgelost door andere.
Het is dus mogelijk om onze hersencellen te laden met het een of andere trillinkje wat ons doet denken dat de een of andere zaak zus of zo is. Als wij in de bovennietgenoemde bisschop geloven is de wereld nog geen 7000 jaar oud, geloven wij in Darwin, dan is de wereld opeens 3 miljard jaar ouder. Het enige verschil tussen gelovigen van beide richtingen is één of meer hersencelletjes die anders geladen zijn.
Die lading is w.s. van electrische aard. Het laden geschiedt voornamelijk direct door de zenuwen, die impulsen van de zintuigen of van andere hersendelen overbrengen. Maar met electriciteit is ook een andere manier van laden mogelijk, n.l. door inductie. De plotselinge komst van een zojuist in een vorige sfeer afgestorvene zou heel goed in de cellen der omstanders de gedachte kunnen opwekken dat deze nieuweling een altijd al vast bestanddeel van hun omgeving is geweest.
Dit idee moet niet zo moeilijk te aanvaarden zijn. Het is niet anders dan een variant op het déjà-vu, van personen of toestanden waar we absoluut van kunnen ‘bewijzen’ dat we ze nooit eerder meegemaakt hebben. Ook daar het optreden van