Bevind van zaken
J.J.D. Rijk
Het is ongeveer tien jaar geleden begonnen: de springvloed van geplastificeerde pret, de gebundelde cursiefjes die in een olijke omslag liggen te wachten op verjaardag en sinterklaas. En met bizonder succes, want lang hoeven ze niet te wachten voor iemand de civiele prijs neertelt. C.J. Kelk heeft naar aanleiding daarvan eens geschreven over de ‘humor-tumor’ in onze letteren en rechtvaardigde met dat woord een heel stuk in de Groene, ook al kan men vaststellen dat al deze olijkheid met literatuur minder, of op zijn best even weinig van doen heeft als de koppen van de kranten waarin het afgedrukt wordt. Het journalistieke aspekt is belangrijker dan het literaire, dat voornamelijk bestaat in de boekvorm waarin men na enige tijd deze cursiefjes kan terugvinden. De gesalarieerde leukerds (ik heb het niet over Kronkel) hebben hun vaste plaats in dag- en weekbladen gevonden, zelfs in de vakpers, en zonodig maakt men van iemand een leukerd.
Men vraagt zich af: is er dan in het kader van de krant zoveel om over te grinneken?
Het antwoord is: zeker, beslist niet minder dan vroeger, maar dat antwoord vindt men niet in de cursieve rubriekjes. De schrijvers daarvan immers kunnen zich niet veroorloven het ijveren van hun redacties, hun ingezonden-stukken-schrijvers, hun bezorgde medewerkers, hun regering en iedereen die maar van goeden wille en goede ernst is, een spiegel voor te houden die hun gezicht zó vertekent dat de nobele mond een pose en de ogen blind zouden schijnen.
Men noemt ze humoristen, maar met humor heeft hun bezigheid weinig uit te staan - wie hoorde ooit van een afgezonderde, buitengesloten humor? Getralied achter de dubbele omlijning van hun rubriek, getekend door een bizondere letter en voorzien van een ondertekening als een rafel - laat je niet besmetten! Er valt over te twisten welke naam ze wel verdienen, deze populaire paria's, maar bezorgers van de humor zijn ze waarschijnlijk alleen in hun vrije tijd. Trouwens, humor was nooit populair; de krantenlezer vraagt niet om iemand die zich voorneemt de laatste resten van zijn schema te vertekenen; het is ons al ingewikkeld genoeg.
De cursivisten bedienen ons dan ook op onze wenken: door ons even te verlossen van de complicaties. Hun stukjes zijn schematisch, eenvoudig, en komen tot een afgeronde conclusie. Iedereen kan zich - in schuinschrift - herkennen, en steeds blijkt ‘dat het nog zo erg niet was’, ‘dat het zo ook best gaat’. Niemand hoeft ervan te schrikken, want hier is sprake van een overzichtelijke, definitieve houding.
Maar er blijven binnen en buiten de krant mensen die vinden dat het wèl erg was en dat het zo niet gaat, en die in ieder geval er niet in slagen om op zo'n mooie definitieve rots te gaan zitten, en zeker niet om het te zijn. Het kan toeval zijn, het toeval van het rijtje nieuwe nederlandse boeken dat ik de laatste tijd gelezen heb, maar ik krijg sterk de indruk dat mèt de populariteit van de grapjassen het handenwringen in de literatuur toeneemt; wie zich aan causale verbanden wil wagen doet dat voor eigen risico, maar het is opvallend genoeg om het eens naast elkaar te zetten.
De avonturenroman is uit de tijd, we leven in een kalm villadorp, en er verschijnen dan ook heel wat romans waarin schokkende drama's, grote gebeurtenissen, ontbreken. Maar we leven nog wel in de tijd van de verfijning van de psychologische roman, en wàt er in deze boeken dan gebeurt wordt zeer uitgebreid door de hoofdfiguren gekauwd en al dan niet verteerd.
En natuurlijk: er kan meer drama schuilen in een onvriendelijk woord dan in het vergaan van een schip, en we hebben meer gemeen met de zoon van een vader, de jongen van een meisje dan met een willekeurige kaperkapitein - als alles maar niet zo nadrukkelijk dramatisch werd opgediend. De fout is zo vaak het tegendeel van het cursiefje - het vertellen in vette kapitalen, het voortdurend overtuigen van het drama. Doet de ‘humor’ in de cursiefjes de beschreven situatie of mens af met een van buiten komende en dus nietszeggende commentaar, doordrenkt van betweterige wijsheid, in de romans die ik op het oog heb ontbreekt iedere relativeringsvermogen. De situatie is bijvoorbeeld uitzichtloos voor A. - dat hij dan weinig gebaat is bij een grapje in de trant dat het later allemaal wel