| |
Korte commentaren
Europa incl. Rusland
Een van 's werelds meest gereproduceerde politieke cartoonisten, Fritz Behrendt van het Algemeen Handelsblad, een jonge cartoonist van de oude stempel en in dit opzicht de volstrekte tegenpool van de intelligente en artistieke tekenaar Flora (Die Zeit), - deze Behrendt, om een lang verhaal af te ronden, verrast af en toe zijn niet-bewonderaars met een rake cartoon, die dan ook prompt door het Handelsblad op de voorpagina wordt geplaatst. Vorige week zagen we op een kennelijke Chinese muur de woorden ‘Handen af van Chroesjtsjow!’ gekalkt, met als tevreden weglopende kalker de president van de Verenigde Staten, John F. Kennedy. Vanaf aanplakbiljetten keken Stalin en Mao gramstorig op hem neer. Een goede cartoon, zoals gezegd, omdat de werkelijke situatie er aardig door in beeld werd gebracht. Kennedy heeft reden enigszins bezorgd te zijn over de positie van zijn tegenspeler Chroesjtsjow. Dankzij Chroesjtsjow kon hij een daverende overwinning behalen in de kwestie Cuba, en zijn positie in het parlement consolideren. Wat precies de reden kan zijn geweest dat Nikita Chroesjtsjow met zoveel vriendelijk vlagvertoon (de controle van de Amerikaanse blokkadeschepen op de Russische schepen die raketten naar huis terug brachten verkeerde bijna in een vriendelijke cocktailparty) bakzeil haalde, moeten we met lichtelijke angst en vrees afwachten. Zijn onvoorwaardelijke inschikkelijkheid is verdacht. De vermoedelijke reden zal echter zijn, dat hij op het ogenblik groter moeilijkheden heeft met China, ideologische moeilijkheden, en het was uiteraard voor het communistische thuisfront een frappant vredesgebaar dat Rusland in Cuba ‘de vrede redde’ juist op het moment dat China het vredelievende India op plompe wijze op de tenen ging staan. En niet alleen tegenover de andere communistische staten, die Rusland graag in
zijn kielzog houdt bij het bepalen van de communistische koers, maar ook tegenover de neutralistische, ‘onontgonnen’ landen, was het vredesgebaar van Chroesjtsjow natuurlijk een duidelijk verschil met dat van China, dat het voorland van alle neutralistische staten om wat grondgebied in een oorlog stortte. Gaan we er nu van uit, dat op den lange duur niet Rusland het grote gevaar voor de westerse wereld zal zijn,
| |
| |
maar China, - dan zou er dus alle reden voor Kennedy moeten zijn Chroestsjow niet dieper in het harnas te jagen dan hij nu al gedaan heeft. China is weliswaar een groot land, maar met zijn bevolking van 600 miljoen mensen tegenover Rusland en Amerika samen een kleine 400 miljoen, beslaat het toch maar evenveel oppervlakte als de Verenigde Staten, terwijl Rusland gemakkelijk China en Amerika samen in zijn ruimte zou kunnen opslokken. Houden we een ruime slag om de arm, dan kunnen we stellen dat Rusland 25 mensen per vierkante mijl, de Verenigde Staten 50, en China 150 per vierkante mijl te herbergen hebben. China's landhonger (eerst Tibet, nu India), die ons op het eerste gezicht voor een zo geweldig groot land wat kinderachtig toeschijnt, heeft dezelfde achtergrond als Duitslands speurtocht naar Lebensraum; een levensgevaarlijke achtergrond voor de wereldvrede. Rusland heeft, grenzend aan China, aardig wat land ‘over’. Geen wonder dus dat de Russen zeer wantrouwend naar Pekings doen en laten kijken. Geen wonder ook, dat Rusland zijn ideologiemakker China gaarne op fluwelen wijze in discrediet brengt, niet door iets spectaculairs te doen, maar door iets spectaculairs na te laten. Nu leeft de communistische maatschappij voor een groot deel op spectaculaire daden. De ruimtevaart, de drang naar recordverbeteringen op alle gebied, de behoefte alles uitgevonden te hebben, op kleiner schaal ook de Stachanov-arbeiders, de helden van de arbeid, de verdienstelijke sportmensen, etc. etc., bewijzen dit. Een ferme houding, kin omhoog, borst vooruit, buik in, is de USSR derhalve als iets natuurlijks aangeboren. Het moet dan ook als een enorme stap over een geestelijke drempel worden beschouwd, dat Chroesjtsjow, - kin omlaag, ingevallen borst, buik uit, - met achterlating van veel revolutionaire goodwill, zo gewillig Cuba verlaten heeft. Kennedy en de
Amerikanen zouden de betekenis daarvan dienen in te zien, en het Chroesjtsjow niet moeilijker moeten maken dan hij het achter de schermen ongetwijfeld al heeft. Het doel is bereikt, de brandgevaarlijke raketten zijn verwijderd, de prestigeslag is allang gewonnen. Desondanks blijft Amerika doordreinen. Ook alle Iljoesjins moeten weg. De verkenningsvluchten boven Cuba worden openlijk voortgezet. En stel dat ook die Iljoesjins weg gaan, dan zullen er nog wel meer dingen weg moeten, in de feestroes die Washington bevangen schijnt te hebben. De tractors bijvoorbeeld. De strijdleuzen. De baarden. En tenslotte Fidel zelf. Ergens zal Chroesjtsjow halt moeten zeggen. Bij de baarden bijvoorbeeld. Maar Chroesjtsjow is er dan misschien niet eens meer, en de kans op een gezamenlijk front van het westen (Amerika, Europa incl. Rusland) tegen het oosten (China en aanverwanten) zou dan wel eens duchtig ondermijnd kunnen zijn. Zonde.
N.S.
| |
Open ondernemerschap
Als de P.v.d.A. in het verkiezingsprogramma een eis formuleert van nationalisering van het verzekeringswezen is men geneigd uit een oogpunt van haalbaarheid, zowel als van beginsel, daarover de schouders op te halen. Aan de andere kant moet men er ook weer rekening mede houden, dat de leiding van een grote politieke partij zelden uit volslagen idioten bestaat en dat in zulk een programmapunt waarschijnlijk neerslag vindt wat veel mensen nuttig en nodig achten. Onder die omstandigheden is het een kwestie van goed koopmanschap, dat het verzekeringswezen niet onnodig de tallozen, die er niet verrukt van zijn tegen de schenen schopt. Niet zo echter de besturen van De Nederlanden van 1845 en van de Nationale, welke zeer grote - en machtige - ondernemingen een fusie aangaan. De fusie is een zaak, die bijeenkomsten van aandeelhouders noodzakelijk maakte. Het belang van de ondernemingen voor het gehele openbare leven als maatschappijen met een enorme collectieve portefeuille en als institutionele beleggers is echter veel groter dan dat van de individuele aandeelhouders. Het zou dus redelijk en voor de gehele natie van belang zijn indien zo'n aandeelhoudersvergadering publiek toegankelijk was en daarover bericht kon worden, niet alleen aan de financiële wereld -
| |
| |
| |
| |
die het toch wel weet - maar aan de gehele belanghebbende gemeenschap. Hoewel bij de Nationale wel begrip bestond voor een zekere mate van openbaarheid, heeft De Nederlanden van 1845 kans gezien de aandeelhoudersvergaderingen een volslagen besloten karakter te geven. Niettemin bevatten zowel Het financiëele Dagblad als De Tijd/Maasbode uitvoerige verslagen over de vergaderingen, later uitgebreid met het Algemeen Handelsblad. Dit waren echter overwegend financiële verslagen; over het ingrijpende van de fusie in het openbare leven kon men ook via loslippige aandeelhouders weinig aan de weet komen.
Indien men op de fusie de bepalingen omtrent het gaan innemen van een ‘marktbeheersende positie’ in de Europese Verdragen - speciaal dat op de EGKS - zou toepassen, is het een vraag of een dergelijke concentratie getolereerd zou worden. Maar de openbare mening kwam er niet aan te pas. Men kan zich hier verzekeren, maar verder heeft men er niets mee te maken. Weliswaar moet in de vorm van wettelijk voorgeschreven uitvoerige verslagen onder controle van de Verzekeringskamer eenmaal per jaar uitvoerig verslag worden gedaan, doch de criteria van dit jaarverslag stammen uit een andere tijd met andere sociale structuur en andere maatschappelijke formules. Bovendien weet De Nederlanden van 1845 elk jaar heel handig de publiciteit te minimaliseren door een ‘voorverslag’ te publiceren met de belangrijkste financiële gegevens, waarna de rest vanzelfsprekend niet meer zo actueel is als de complete verslagen komen. En die zijn, als gezegd, gebaseerd op een verouderde wetgeving, die alleen de solvabiliteit op het oog had. Aan die solvabiliteit twijfelt natuurlijk al lang niemand meer; het conservativisme van het bestuur is in dit opzicht voldoende waarborg. Merkwaardig kan men ten hoogste vinden in de lijst der commissarissen allerlei namen te lezen van personen, die in het openbare leven een rol spelen en waarvan er ten minste één de leiding heeft van een bedrijf, dat nog in veel opzichten het karakter van een overheidsbedrijf heeft. Het was alles bijeen een interessant staaltje van ‘open ondernemerschap’, waaraan de socialisten zonder veel moeite prachtige argumenten kunnen ontlenen.
E.D.
| |
Leerzaam interview
Het studentenblad van de Vrije Universiteit in Amsterdam, Pharetra, is in een paar jaar tijd een blad van uitstekend gehalte geworden. Om de veertien dagen verschijnend in een oplage van circa 2500 ex., geeft het kritiek en informatie zonder in het belabberde stijltje te vervallen dat veel studentenperiodieken zo onleesbaar maakt. In het nummer van 7 november jl. publiceerde Pharetra een interview met de heer H.A. Lunshof, hoofdredacteur van Elseviers Weekblad - zonder twijfel een mooie prestatie van de studentenredactie, die in haar blad Elsevier tot dusver werkelijk weinig gunstig gezind is geweest.
Hoe komt Lunshof uit dit interview te voorschijn? Zoals we hem allemaal kennen uit zijn wekelijks pakket drukwerk. In een begeleidend kader zegt Pharetra o.a.: ‘Lunshof is verder geen onaardige man, dat zou U wel willen’. Zeventien vragen werden Elsevier's hoofdredacteur voorgelegd. Enkele van zijn uitspraken wil ik hier citeren.
Lunshof geeft toe in zijn jeugd anderhalf jaar lid geweest te zijn van de socialistische partij. Al vrij vroeg belandde hij bij De Telegraaf. ‘In '41 nam ik definitief ontslag. Tot '42 was De Telegraaf qua houding één van de beste bladen. Toen zijn ze omgegaan’. Aanhakend op d'Oliveira's Tirade-artikel van januari 1960, betreffende het plan de campagne voor de oprichting van het na de oorlog te verschijnen E.W. vroeg Pharetra of men zich aan die opzet had gehouden. ‘Wij stonden niet op het standpunt dat Duitsland zou winnen, maar de Amerikanen. De Duitsers waren meer gebeten op tijdschriften die gebaseerd waren op een geallieerde overwinning, dan op illegale bladen. Het was een idee van Hiltermann om als dekmantel de naam Elsevier in Das Reich te veranderen. Boosaardige mensen wilden daar iets kwaads inzien. Ik was daar erg verdrietig om’.
Merkwaardig is dat Lunshof zich gauw losmaakt van de gestelde vraag en in een andere richting verder praat. Een typerende uitspraak is: ‘Na de oorlog is er hier een kongsie aan de macht die net zo dictatoriaal is als de regering van meneer Hitler’. Op de vraag of een bepaalde grondovertuiging Lunshof's redactioneel beleid bepaakt, antwoordt hij: ‘Dat is principieel christelijk- | |
| |
historisch, maar dat wil nog niet zeggen dat het weekblad uit gesproken christelijk-historisch is. Ik sta enigszins aan de conservatieve kant(...)’. Elders: ‘Politiek gezien was Indië voor ons belangrijk: we trokken de rechtse groeperingen in de verschillende partijen aan. We zijn dan ook rechts, niet liberaal, eerder anti-liberaal: ik geloof niet in de beginselen van het liberalisme’. Lunshof die een krachtig gezag voorstaat en de staatsautoriteit graag door een beginselvast christendom geschraagd ziet, en staatsinmenging als een vies woord beschouwt, kent wel een negentiende eeuwse bedilzucht zodra het de arbeider betreft: ‘Er is ressentiment bij de twintig- tot dertigjarigen door de verkorting van de werktijd. Ze hebben liever verhoging van loon. Wat moeten ze doen op een zaterdagmorgen in december? Dat wordt klaverjassen en kroeglopen’. En: ‘Wat moet een man van 35 jaar op zaterdagmorgen doen? Het is ongezond.’
Lunshof vindt het peil van onze dagbladpers te laag. Over de NRC zegt hij: ‘De NRC vind ik zwak, ze hebben daar ook een tekort aan goede berichtgeving en ik vind ze te links, maar dat is persoonlijk’. En verder: ‘De Telegraaf vind ik een heel behoorlijk blad, heel goed. Maar ook te weinig buitenlandse voorlichting, en te veel T.V..’ Over Vrij Nederland: ‘Het is mij onbegrijpelijk waarom ze mij daar zo graag uitschelden. Het doet me totaal niets. Tot een zakelijke polemiek kunnen dit soort bladen niet komen. Ik heb veel meer waardering voor de Groene’. Over PC: ‘Maar het is een door en door gemeen blad. Zoiets als Maria is een betaalde hoer behoort niet geschreven te worden. Zo'n blad is een stuk voorlichting voor studenten en daarom heel belangrijk. Dat zie je nu weer aan die vreselijke excessen in de groentijd’. Alsof die in enig verband staan met PC.
Pharetra vroeg: Ten tijde van Uw meningsverschil met Prins Bernhard is weleens gesuggereerd dat U in dit verband kontakten had gehad met minister Luns. Lunshof antwoordde: ‘Ja, uit de aard der zaak heb ik vaak kontakt met hem’. Waarom in vredesnaam ‘uit de aard der zaak’? Hebben de heren Smedts, Davids, Hiltermann en Stempels ook uit de aard der zaak regelmatig kontakt met minister Luns?
Om te eindigen nog een enormiteit. Over het begin van de tweede wereldoorlog: ‘Indertijd zou één bataljon Fransen voldoende zijn geweest om de Duitsers tot staan te brengen. Maar de pacifisten en linksen wilden niet, dat heeft 40 miljoen levens gekost’.
H.G.S.
| |
Barmhartig
In de Amsterdamse Leidsestraat werkten enige studenten op zaterdagmiddag een verlaat ontgroeningsideetje uit. Eentje stond verkleed als ruimtevaarder wat verwezen rond te kijken en vroeg zo te zien de weg naar de Halve Maansteeg, een ander liep op trijpen pantoffels, in een lichtgekleurde dus opvallende pyama, met een rode slaapmuts op en een kussen onder de arm, op sullige manier in de stroom wandelaars mee van het Leidseplein naar het Koningsplein en terug. Nu staan Amsterdammers bekend als een nieuwsgierig volkje, dat ongaarne doorloopt als er een weg te wijzen valt of een autobestuurder te berispen die een bromfietser geen voorrang gaf. Het merkwaardige feit deed zich echter voor, dat de slaapwandelaar nagenoeg onopgemerkt tussen de mensen doorliep. Niet alleen dat hij niemand achter zich kreeg, maar er stond ook niemand stil om hem na te staren, er werden hem zo te zien geen opmerkingen nageroepen, ja zelfs waagde men nauwelijks een oogje aan hem. Letterlijk. Want er waren natuurlijk wel mensen die zijn vreemde kledij opmerkten als hij hen tegemoet kwam, maar zodra zagen ze hoe hij uitgedost was of ze wendden gegeneerd het hoofd af, zoals je je dwingt apert niet te kijken als je een bochelaar passeert of iemand met een grote vleesbal aan zijn neus. Want Amsterdammers zijn niet in de eerste plaats nieuwsgierig, maar humaan, barmhartig, zij nemen het op voor de zwakkere, een groot medelijden bezielt iedere Amsterdammer. Op dat medelijden deden die studenten zijns inziens een (niet vergeefs) beroep.
N.S.
| |
Schoeisel
Af en toe zien we op tv of elders filmbeelden vanachter het IJzeren Gordijn. Of we lezen reisverslagen van mensen die er geweest zijn. Hoe ziet Boedapest eruit, anno 1962, zes jaar na ‘Boedapest’? We zien wat stopwerk, Boedapesters die de twist dansen en zo, maar het voornaamste onderdeel van het filmpje vormen toch de gemiddelde lonen, en wat je daarvoor kunt kopen. Zoveel broden voor een weekloon, een redelijk confectiepak voor zoveel arbeidsuren, en wat het schoeisel betreft... Och arme. Joegoslavië, 18 miljoen inwoners, telt 65 theaters, 10 balletgroepen, 11 operagezelschappen.
N.S.
|
|