Angst en aarzeling bij de blokkade van Cuba
K.L. Poll
De heer De Kadt, in zijn artikel van de vorige week over de Europese reacties op de Cuba-crisis, is van oordeel, dat de Westeuropese landen over het algemeen tekort zijn geschoten, omdat zij zich niet van het eerste uur af onvoorwaardelijk, zonder angst, zonder aarzeling, zonder kritiek, achter het blokkade-besluit van president Kennedy hebben geplaatst. Hij vindt dat een teken dat Europa alle contact met de werkelijkheid verloren heeft. Hij ziet er een blijk van anti-amerikanisme in, van zelfoverschatting, van slapheid op het moment dat het land waaraan wij veel te danken hebben en waarmee ons lot verbonden is, aan een nieuwe, extra communistische dreiging kwam bloot te staan. Voor hem is door de Europese reacties op Cuba bewezen ‘dat we reeksen van zwakheden en aarzelingen hebben te overwinnen, voor we geschikt zijn als volwaardige partners aan die wereldpolitiek mee te werken.’
Daar is wel wat tegen in te brengen, lijkt mij, ook als men de groezeligheid van het Cuba-commentaar in een blad als De Groene verwerpt (dat Cuba in de eerste week van de crisis met Hongarije vergeleek en in de tweede opeens met Joegoslavië), en ook als men even sterk tegen antiamerikanisme en neutralisme in Europa gekant is als de heer De Kadt.
In de eerste plaats: de Amerikaanse politiek tegenover Cuba, zowel voor als na Castro, was het tegendeel van progressief, blies de Cubanen in Russische richting, en bracht daardoor schade toe zowel aan de Nato als aan de Organisatie van Amerikaanse staten. De vrijheid van actie en zelfs steun die de Amerikaanse regering aan reactionair gestemde Cubaanse refugiés geeft, niet alleen bij de mislukte invasie in 1961, maar ook daarna, de economische blokkade en het stimuleren van sabotage tegen het Castroregime, dat zijn maatregelen die niet alleen de Cubanen boos maken, maar ook anderen, in Zuid-Amerika, in Azië en Afrika (Ben Bella bijvoorbeeld) en ook in Europa en de Verenigde Staten zelf. Dat is, met de term van de heer De Kadt, slechte wereldpolitiek, zoals het ook slechte wereldpolitiek is om de Spaanse, Portugese en Zuidafrikaanse dictaturen te sauveren. Die politiek is verkeerd omdat zij haar eigen inzet - individuele vrijheid, recht van oppositie, democratisch machten-evenwicht, gelijkwaardige behandeling der burgers - voor medestanders besmet en voor neutralen ongeloofwaardig doet blijven.
Het besef dat de anti-communistische positie niet altijd even hagelwit is, en het besef dat de communistische onderdrukking er af en toe iets minder tyranniek uitziet dan vroeger, hoeft niemand in het Westen verzoeningsgezind of inschikkelijk te stemmen: al zijn de verschillen gradueel, zij zijn nog altijd groot genoeg. Zelfs wanneer Amerika (of Engeland, of Turkije of zelfs Indonesië) door een stommiteit met het Sovjet-blok in oorlog zou raken, is het zaak om tegen dat blok partij te blijven kiezen en mee te doen, uit zelfbehoud, uit solidariteit en uit overtuiging, omdat de algemene inzet van groter belang is dan de incidentele blunder.
Maar als dat eenmaal is bedacht en gezegd, is er niets tegen om van geval tot geval te bekijken wat er gebeurt, en wat er de oorzaken van zijn dat in het ene land mensen en regering minder weerstand bieden aan de communistische druk dan in het andere. Wij hebben onze vrijheid te danken aan Amerikaanse weldaden, Cuba heeft zijn communistische dictatuur te danken aan Amerikaanse wandaden. Dat wanbeleid, waarbij Batista en zijn aanhang door de V.S. werden gesteund - van wie er nu velen in Miami pruilen, complotteren of in de zon zitten van hun meegenomen geld - was nog niet voorbij op het moment dat de dreiging van de raketten bekend werd. Er werd in de weken daarvoor veel gedreigd met een invasie, alleen omdat Cuba een communistische regering had en steeds meer onder Russische invloed kwam, niet omdat het eiland toen al een militair gevaar opleverde. Rechtse Republikeinen, zoals William E. Miller, voorzitter van het Republikeinse National Committee, senator Barry Goldwater, en mevrouw Boothe Luce