penningen, fraude op groter of kleiner schaal. De heer Worms gaf de schrootfraude aan, hij kreeg geen gehoor, zette door, maakte er een kruistocht van, zag zijn eigen zaak naar de verdommenis gaan, werd zelf met de dag nerveuzer, offerde er z'n gezin aan op, en emigreerde tenslotte naar Engeland. Had hij gelijk? Weinig mensen die daaraan twijfelen. Maar iemand die zozeer gelijk wil hebben, tegen de klippen op, met voorbijzien van zoveel belangrijker zaken, t.w. zijn gezondheid en de rust van z'n gezin: kunnen we jaar in jaar uit achter zo'n man blijven staan? We worden vermoeid. We denken: goed man, O.K., je hebt gelijk, het zit niet snor met die vereveningsgelden, maar wat dan nog? Wat kan het je schelen? De heer Worms bleef echter het recht achterna jagen, waar wij bleven zitten, een sit down staking niet tegen de schrootfraudeurs, maar tegen Worms, omdat hij ons irriteerde en te zeer vermoeide.
Dan had je ook nog de heer Van der Putten. Die heeft ook gelijk, geen mens die eraan twijfelt. Maar het is allemaal al zo oud, zo verjaard, en het gebeurde in zo'n verwarde tijd in zo'n ver land (Indonesië), moeten we ons daar werkelijk zo druk om maken? En wat er in deze tijd gebeurde: te hoge onkostennota's bij het repareren van vrachtauto's e.d., het mos niet magge natuurlijk, we zijn er allemaal op tegen, dat wel, maar om nu jarenlang pal te blijven staan achter zo'n man die recht zoekt en het niet kan vinden, dat is ook wel een beetje te veel gevraagd. Zullen die militairen tienduizend gulden van onze belastingcenten over de balk gooien, dat stuivertje belasting dat me dat volgend jaar extra kost is me de opwinding niet waard. U wel?
De jongste telg in het koor van de rechtzoekers (mijn terminologie wordt van de vermoeienis al onrechtvaardiger) is de heer Doyer, van de firma Dinges en Doyer (of omgekeerd), dat zet hij er wel altijd bij, want gratis reclame kan nooit kwaad - welnu, de heer Doyer is ten strijde getrokken tegen de heer Johannes Bron, naturopaath, een handig zakenman die via de goedgelovigheid van plattelandsmensen voor 5600 gulden aardstralingskastjes verkoopt waaraan geen zinnig mens gelooft. De heer Doyer strijdt tegen het bijgeloof, dat is hem een heilige zaak, en wat hem nog heiliger is is het recht - hij wil alsmaar zien dat het recht zijn loop heeft. Dat is mooi, er valt
redelijkerwijze niets tegenin te brengen, maar hij schrijft continu cheques uit, onder het oog van de televisiecamera, en begeeft zich dan naar het huis van de heer Bron, de goeie man doet hem nog open ook en laat zich en zijn tegenstander gewillig fotograferen, en dan daagt hij hem uit met een aardstraal een accu te laten leeglopen tegen beloning van 100.000 gulden. ‘Daarmee draai ik hem de cel in!’, zegt de heer Doyer verlekkerd, voordat en nadat hij in de fauteuil van de heer Bron heeft gezeten. Goed, de heer Bron is een man die misbruik maakt van de goedgelovigheid van domme mensen die hij vrijwillig een flinke hap geld afhandig maakt. Maar wat moeten we nu eigenlijk denken van zo'n meneer Doyer, met zijn kruistocht, zijn reclamestunts, alsof er niets belangrijkers is in de wereld? De heer Doyer zou in Wageningen een demonstratie geven. Enkele door Bron beduvelde boeren zouden met hun aardstralingskastjes ter tafel komen, de heer Bron zou ze demonteren en zeggen: zie je wel! Met 'n triomfantelijk gebaar zou hij uitrekenen dat er maar voor 70 gulden materiaal zat in een kastje van vijfduizend gulden (overigens kan ik hem nog wel sterker staaltjes vertellen als ik mijn Philips scheerapparaat uit elkaar haal) et voilà: de cel in met Bron! Helaas, de aangekondigde boertjes-van-buten kwamen niet opdagen met hun kastjes. Een der uitgenodigde journalisten belde een van die boeren op om te vragen waarom hij niet gekomen was, en deze antwoordde: ‘Die meneer Bron is een aardige man, maar die meneer Doyer...’ Dat is 't 'm. Mensen die zich zo het vuur uit de sloffen lopen, niet omdat zij zelf benadeeld worden, maar omdat de Naamloze Gemeenschap op de hak wordt genomen, die mensen zijn niet ‘normaal’. Zij zijn opdringerig, zij vallen uit de toon, zij vermoeien ons. Dat wij ondertussen niet deugen, dat het ons ontbreekt aan gevoel voor recht, het zij met schaamte toegegeven. Maar zo zijn wij nu eenmaal.