Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
De strijd is gewonnen
| |
[pagina 12]
| |
ten’, zo begint hij, en dan volgen enkele zakelijke mededelingen en opwekkingen nopens de studie in 't Gothisch. Vervolgens, zo zegt hij, een woord tot de studenten ‘van Friese origine’. ‘Nommele freonen!’ gaat het dan. De toon, waarin het betoog is gezet, stijgt plotseling met sprongen. Het land, waar deze studenten ‘hikke en tein binne’ (geboren en getogen zijn), en dat op taalgebied ‘in swiere sile lûkt’ heeft U dringend nodig! Is er (ik vertaal nu maar, hoewel het niet meevalt aequivalenten te vinden) een hoger doel en een edeler streven dan het versterken van de geestelijke kracht, de zedelijke verheffing en de culturele welvaart van het eigen volk? Etc. etc. Let wel, ik kritiseer dit standpunt niet. Maar als ik deze toon hoor ben ik geneigd mij aan te sluiten bij de raillerende toon der ‘buitenstaanders’, en op de bovengenoemde vraag het antwoord te geven dat men verwacht: wat wij, als Friezen willen, dat is: douaneposten op de Afsluitdijk en in de trein benoorden Meppel; en Fedde Schurer president. Eigen geld met pompebladeren erop, en een marine van tjotters. Er is echter een serieus antwoord mogelijk. De Friese beweging heeft, in het verleden, inderdaad een strijd moeten voeren tegen de onderdrukking van het Fries. Dat er ooit een dergelijke onderdrukking heeft bestaan, is de meeste Hollanders niet bekend, en het woord is misschien te zwaar. Het verbaast mij, eerlijk gezegd, dat Wadman over deze kant van de zaak niet spreekt. Vijftig jaar geleden was het Fries, dus de eigen taal van de bevolking, een tweederang staal in die zin, dat degeen die (alleen maar) Fries sprak, een tweederangs burger was. Het was de taal der lagere standen. Wie bij de dokter kwam zou zijn best doen, Hollands te spreken ook al kostte hem dat moeite, en ook al sprak de dokter, als hij wilde, zelf Fries. Het is typerend, dat de aristocratische groep, waarvan Wadman bericht dat zij het Friesch Genootschap oprichtte, nauwelijks Fries sprak. Later in de negentiende eeuw overheerste, zelfs in de Friese beweging, het folklorisme, dat is de goedmoedige romantiek van de lagere standen. Daar ligt de reden van de Friese ontevredenheid: het feit, dat hun eigen taal een wapen was, dat in de sociale strijd tegen de Friezen werd gehanteerd. Mij dunkt, dat het vooral dit historische feit is, dat sommige Friezen nog steeds tot Friezen maakt. Het is iets, wat de Hollanders niet gauw begrijpen, maar de Vlamingen begrijpen het dadelijk. Zij zitten er nog midden in. Deze strijd is gestreden, en gewonnen. Dat is uiteraard niet alleen toe te schrijven aan de Friese beweging, maar ook aan tal van andere factoren: vooral natuurlijk aan de ingrijpende verandering, die de sociale gelaagdheid in het algemeen heeft ondergaan. Zoveel is zeker, dat thans niemand in Friesland meer op zijn boerentaal wordt aan-gekeken. Het tegendeel is het geval. De dokter uit Holland en sommige geïmporteerde bedrijfsmensen proberen wel eens Fries te leren. Trouwens, de Friezen van nu spreken allemaal Nederlands, en zij spreken het mét een accent (dat, al is het nog zo gering, voor ingewijden onmiskenbaar is) maar zonder enige moeite. Daarom is naar mijn mening de eis van het Fries in de rechtszaal uit de tijd geraakt. Dat had vijftig jaar geleden zin, nu niet meer. De Fries is linguistisch veel verder dan de doorsnee Amsterdammer, die moeilijk kan onderscheiden tussen zijn eigen dialect en het gestandaardiseerde Nederlands. De Fries mag in het Nederlands een accent hebben, maar hij maakt het onderscheid wél: hij is tweetalig. Het Fries op de school is in dat opzicht stellig een goed ding.Ga naar voetnoot*) Wie met mij van mening is, dat de Friese strijd, als sociale strijd gewonnen is, heeft weinig behoefte aan krachtig proza à la Buma. Misschien slijt dat particuliere taaltje uit, of het verbastert. Nou, dat is dan jammer. Voorlopig spreek ik het nog, alle dagen. |
|