men? Niet om een grootse carrière op te bouwen, uiteraard. Maar men behoeft daarover niet tragisch of masochistisch te doen. Er is nu eenmaal zoiets als een ‘moedertaal’, heel gewoon. En deze moedertaal verschaft het materiaal waarmee de literaire kunstenaar ‘van huis uit’ het beste werkt. Schrijven in die moedertaal is voor mij geen verschrikkelijk ernstige, maar wel een natuurlijke en vanzelfsprekende zaak, al kan ik me ook in de Nederlandse ‘vadertaal’ enigszins redden. Ik zou het echter waarschijnlijk niet doen, als het Staphorsts of het Nieuweramstels mijn moedertaal was. Niet omdat deze streektalen of dialecten als zodanig en principieel verachtenswaardig zouden zijn - alles wat leeft en ademt op de aarde tot hondsdraf en pissebed toe is de menselijke moeite waard - maar omdat men voor zijn culturele activiteit nu eenmaal een klankbodem nodig heeft, groot genoeg om de draagwijdte van het geluid op te vangen. Misschien hebben we hier de kern van de vraag: de aanwezigheid en de grootte van het klankbord.
Toen ik onlangs in een dagbladkroniek uiting gaf aan mijn ietwat ‘jaloerse’ bewondering voor Marnix Gijsen, reageerde een meneer (oud-predikant uit Boven-Knijpe, naar ik bij geruchte vernam) met een tegenstelling die mij heel curieus voorkwam. Gijsen, zo schrijft hij, ‘staat middenin een heftig bewogen leven en is omgeven door horizonten, die universele gedachten oproepen. Maar Anne Wadman woont in... Sneek en in dit Friese stadje moge de wieg van enkele belangrijke kunstenaars hebben gestaan, hun kunst zou nimmer gerijpt zijn, als ze van de bloempot niet naar het vrije en open veld waren overgeplant en aan de elementen prijs gegeven.’
Wie die in Sneek geboren grote kunstenaars zijn, hoop ik bij gelegenheid nog eens te vernemen, maar daar gaat 't niet om. Het gaat er ook niet om, dat deze orakelspreuk een beetje pijnlijk is voor Marnix Gijsen, alsof zijn kunstenaarschap alleen te danken is aan overplanting naar de Verenigde Staten. De literatuurgeschiedenis leert ons echter, dat naast Parijs, New-York en Amsterdam ook Doorn, Noordwijk, Bergen aan Zee, Waalre, Ingooigem, Jasnaja Poljana, Haworth en Croisset, stuk voor stuk naar ik aanneem nog geringer in omvang dan mijn stedeke Sneek, in staat zijn kunstenaars van betekenis te herbergen, wijde horizonten of niet. Ik geloof dan ook, dat het een misvatting is te menen, dat er een correlatie bestaat tussen de geringheid van mijn woonstad en de geringheid van mijn culturele prestaties. Mijn falen moet echt aan andere oorzaken zijn toe te schrijven.
Maar met die klankbodem is het natuurlijk een andere zaak. Ik geloof dat, enkele uitverkoren lievelingen van het publiek uitgezonderd, geen enkele kunstenaar tevreden is met en over zijn klankbodem. In sommige gevallen leidt dit (vaker zonder dan met succes) tot het verbreden van de klankbodem door in een grotere taal te gaan schrijven. Het probleem waar de Friese schrijver mee zit, geldt in principe ook voor de ‘Hollandse’ kunstenaar, er is alleen een kwantiteitsverschil wat de klankbodem betreft. Dit kwantiteitsverschil kan zo groot zijn dat men, geïnspireerd door een portie eerzucht en/of sociale nood, naar het grotere taalmilieu overstapt (Theun de Vries, G.K. van het Reve). Men kan ook blijven en berustenzonder-berusting. Trouwens, het aantal schrijvers dat in Holland van de literaire pen kan leven, is óók maar zeer miniem en dat het de besten zijn, is nog nooit bewezen.
Een feit nu is, dat er in Friesland een klankbodem bestaat, die uitgave van romans, dicht- en essaybundels mogelijk maakt; relatief is deze klankbodem misschien zelfs sterker dan de verhouding der bevolkingscijfers tussen Friesland en geheel Nederland zou doen verwachten. De Hollandse auteur leeft op een breder voet, ongetwijfeld. Maar dit voordeel wordt weer gedeeltelijk ontkracht door het feit, dat het aantal mededingende publicaties in zijn taalgebied veel en veel groter is. De randstad Holland is ook wat de literaire productie betreft overvol. Een niet zéér talentvol schrijver stoot op een grens die in hoge mate wordt bepaald door het aantal concurrenten. In Friesland ligt de zaak een klein beetje anders. Daar is ook cultureel nog wel ruimte, maar dààr stoot de auteur op een grens die hoofdzakelijk wordt bepaald door het aantal potentiële lezers. Het resultaat zou best nagenoeg hetzelfde kunnen zijn.
Zij die minachtend of niet-begrijpend neerkijken op het produceren in een klein taalgebied, vergeten gemakkelijk één ding: dat slechts weinigen uitverkoren zijn om ‘voor de eeuwigheid’ te schrijven. Ontzaglijk veel talent wordt verbruikt aan het front der kortstondigheid. Men make zich daarover geen illusies. Het kan waar zijn, dat over 100 jaar de Friese taal uitgestorven is en er dus geen Friese literatuur meer bestaat. En wat dan nog? Ook als over 100 jaar de Nederlandse taal nog springlevend is (en ik acht dat in het geheel niet uitgesloten), zullen 95% van de schrijvers uit onze dagen vergeten of tot literair-historische curiosa