werd een reconstructie in herinneringsbeelden van het leven in een land dat men voorgoed verlaten had en van een samenleving die niet meer bestond. Hoewel Springer's boekje in dezelfde maand verscheen, waarin de beslissing viel dat Nieuw Guinea aan Indonesië zou worden overgedragen, werd het geschreven vanuit een nog bestaande realiteit en miste daardoor de nostalgische
toon die zo typerend is voor de laatste generatie Indische auteurs. De samenleving die het beschrijft is een typisch koloniale samenleving, een gemengde samenleving waarin één groep de toon aangeeft en een uitzonderingspositie bezit. De drie verhalen spelen zich binnen die groep af. Wie het vroegere Nederlands Indië kende zal daarom in deze verhalen veel van vroeger herkennen. Nieuw Guinea lijkt op het Madurodam van het grote koloniale rijk. Er is een gouverneurspaleis in Hollandia waar recepties gehouden worden en avondkleding vereist werd. Er is een straat die Noordwijk heet. Nieuwelingen, pas uit Europa aangekomen zijn in Hollandia ettelijke malen belangrijker dan in Delft of Breda. ‘Agenten zijn bij aankomst in Nieuw Guinea dadelijk inspecteur, onaanzienlijke ambtenaren, administrateurs, hoofden van afdelingen of referendarissen,’ leest men ergens. De schrijver steekt de enorme façade van dit alles bepaald niet achter stoelen en banken. Ook de vermakelijkheden zijn die van het oude Nederlands Indië, dansfeestjes, sport en picniccen, hoewel de apparatuur veel moderner is, snorkels en onderwater-geweren en waterskiën op het Sentanimeer. Het is allemaal kleiner en nieuwer en Amerikaanser. In de baai van Priok was een strandje dat Zandvoort heette, bij Hollandia heet zo'n plaats Waikikibeach.
De Indische belletrie kenmerkt zich door haar goede vertellers en dit geldt zowel voor de oudere als voor de jongere auteurs. Zelfs de vele geschriften, die onder de literaire maat bleven zijn veelal nog met een zekere vlotheid verteld, ook al verraden vele van deze vlot vertelde verhalen duidelijk hun oorsprong: de klets- en roddelpraatjes rondom de borreltafel. Men vindt de invloed van die borreltafel niet alleen bij de ondermaatse auteurs. Zelfs bij een schrijver als Daum met zijn grote kennis van de Indische mensen en hun samenleving, die een zeer belezen man was en naar het voorbeeld van de Franse naturalisten werkte, valt dit borreltafelelement nog duidelijk te herkennen. De borreltafel had een functie in het Indië van tempodoeloe. Ze leverde afleiding en ontspanning een vermaak van dezelfde soort als ontspanningslectuur, met dit verschil, dat degenen die ontspanning zochten de grondstof daarvoor in natura gezamenlijk opleverden. Aan de borreltafel werd verteld en soms goed verteld. Ook Springer is een vlot verteller in de stijl van de borrelpraajtes, waar hij niet bovenuit komt. Het grootste gedeelte van het eerste verhaal waaraan de titel van het boekje ontleend is, is van die soort. Beter dan deze cocktail-tale (ik neem aan dat zo in Hollandia de borrelpraat zal heten) hanteert Springer de goena-goena en de stille kracht, ook al van die echt oud-Indische motieven. Daardoor krijgt het derde verhaal Toetsie's Dood, dat over het doodbidden, een moord door magische krachten, in een Ambonese familie verhaalt wel iets van een authentieke sfeer, al blijft het allemaal tamelijk aan de oppervlakte. Het tweede verhaal Dwars door De Vogelkop, de zelfmoord van een mislukt bestuursambtenaar beschrijvend, staat op de juiste plaats, net middenin. De ambtelijke mislukking van de jonge aspirant-controleur verheft zich nergens boven de roddel. De beschrijving van de
tocht door het oerwoud is geforceerd Hemingwayachtig, het slot met de bovennatuurlijke verschijning van de vermoorde aan zijn collega trekt het verhaal naar het midden, tussen het totaal verroddelde en het betrekkelijk geslaagde.
Bijzonder naar is ook dat Springer al zijn verhalen naar het sensationele trekt en dan ontspoort. Wanneer hij alleen maar vertelt, zoals over de avond door een jong bestuursambtenaar doorgebracht in een primitieve kampong is hij heel goed leesbaar. Met die beschrijving zet het boek in, waardoor de eerste bladzijden een verwachting wekken die niet in vervulling gaat. Hij is een goede opmerker, wat in de borrelpraat niet naar voren komt, wel in de ironische beschrijving van de Europese samenleving op Hollandia en in de manier waarop hij in enkele zinnen het milieu van Dedé, het Indovriendinnetje weet te treffen. Om rustig wat met haar te vrijen neemt haar vriend haar mee naar de bioscoop.
‘Het was een film over de Mau Mau in