Reacties van lezers
De moraliserende methode
Hoe verkwikkend is het toch, ook in dit welvarende en in geestelijke zaken zo stabiele landje, minstens één keer in de veertien dagen de opinies te mogen vernemen van de adepten der eerlijke beweeglijkheid. Kennelijk vlot aan een jeugdig en fris brein ontsproten en zo mogelijk nog vlotter neergepend, rijen zich de plezierig leesbare stukken aanéén, die zonder al te veel buigingen in de richting van de establishment en zonder al te conform respect voor autoriteit en koryphee, ons tracteren op de visies der denkende enkelingen. Hier niets van de vervelende strengheid der hogere wetenschap, geen kunstcritiek in het gangbare en onverteerbare jargon, geen wijsbegeerte in klassiek-duistere trant. Nee, in het kader van ‘literatuur en politiek’ laat zich blijkbaar iedere intelligente paraphrasering van wat dan ook, zeer goed onderbrengen. Dat het misschien al te hollandse verlangen naar gedegenheid daarbij wel eens weinig aan zijn trekken komt, slikken we graag als een défaut de la qualité. Maar als het al te subjectief spuien van evaluaties zo hier en daar te kort gaat doen aan tot op zekere hoogte geconsolideerde (want vruchtbaar gebleken) redelijke inzichten, dan dreigt gevaar voor het belang der instructie en wordt dit een prikkel tot verweer.
Zo moest Glastra van Loon naar de pen grijpen toen de Popperse simplismen in Brandt Corstius een al te geestige verdediger vonden. En zo nopen de politieke stukken van De Kadt en van Surie mij een lans te breken voor de moraal. Over de eerste kan ik kort zijn.
Moraliseren in politicis wordt ons voorgeschamperd als het kleuterig gestuntel van hen die niet van de politieke wanten weten. Wij mogen dus van de vakman wel aannemen dat ware politiek zedelijke overwegingen niet toelaat, of hoogstens dan in homoeopathische dosering. In zijn stuk ‘De theologiserende methode’, bruisend van feeling voor de hollandse politieke habitus, vol van geestige persiflages en verrassende analogieën, roert S. de kernvraag expliciet aan: ‘Waarin schuilt dan het verwerpelijke van het overbrengen van de ethiek naar het terrein van de politiek?’ En het antwoord sluit aan: daarin... ‘dat de ethiek haar waarde ontleent aan absolute beginselen, aan zogenaamde eeuwigheidswaarden, aan een objectieve, absolute waarheid.’ Zetten we even onze logisch-analytische bril op, dan blijkt hier dus o.m. één zaak haar waarde te ontlenen aan een andere waarde. Dit biedt toch wel een aardige start, zij het schijnbaar ongewild, voor de met alle ervaring rijmende gedachte, dat elke waarde in betrekking staat tot een andere. De waarde van Surie's artikel zal voor hem gegeven zijn door de waarde van de situatie die zou ontstaan als het vermocht de lezer te overtuigen.
En ergens, in onbekende verten, wordt een paradijselijke staat vermoed of gedroomd die de hele reeks moet dragen en rechtvaardigen. Voor een ‘absolute’ waarde is geen plaats. Het zou nu van geringe belangstelling voor de ontwikkeling der ethica getuigen als men niet wist dat van Hobbes tot Schlick de laatste algemene norm voor zekelijk handelen in verband gebracht is met de ideale status die men meent te kunnen verwezenlijken, of dat nu een stoffelijk, een utilitaristisch, een hedonistisch of een spiritueel Eden is. Er is in die zin heel wat ‘ethiek’ bedreven, waarbij welbewust is afgezien van een absoluut uitgangspunt, tenminste als we onder de term absoluut blijven verstaan een gegeven zijn op zichzelf zonder enige relatie met of rechtvaardiging door verder gelegen doelen.
Er bestaat een empirisch georienteerde ethica die de zedelijke normen hoogstens wil ordenen langs een schaal van de meer fundamentele en algemene tot regels voor bijzondere gevallen. Het feit reeds dàt de mens handelt naar regels, en dàt de politicus probeert de stand van zaken te veranderen in naar zijn mening gunstige zin, impliceert dat de zedelijke overweging hierbij niet buiten de deur kan worden gesloten. Vandaar dat S. het (schijnbaar zonder theoretische verbazing!) ‘heel belangrijk’ vindt dat ‘hoogstaande lieden aan het bewind’ zijn, ‘mensen die eerlijk zijn, onomkoopbaar en fatsoenlijk.’ Zoiets kan men blijkbaar verlangen, ook als men van ‘ethiek’ afziet? Het komt me voor dat de kortsluiting tussen ethiek en absolute normen S. een stroman heeft opgeleverd, die hem veroorlooft de lastige idealisten samen met de theologisch verschansten in één slag om zeep te brengen.
Als hij positieve qualificaties waagt, lezen we: ‘een politicus die zich niet wil inzetten voor de belangen die hij vertegenwoordigt is waardeloos.’ Misschien, maar de politicus die zich wel inzet voor belangen die zedelijk kennelijk niet door de beugel kunnen, is erger dan dat. Hij is een schadelijk element en, ook als hij zijn vak van compromissen sluiten goed verstaat, moet hij ‘naar huis’! Of hangen, zoals von Ribbentrop!
Deventer
Albert Daan