Rififififi
‘Groots en meeslepend wil ik filmen’ - geen motto waarmee de Nederlandse filmmakers opstaan en naar bed gaan. De naoorlogse productie heeft weinig verbetering te zien gegeven vergeleken met de vooroorlogse. Kleren maken de man, Sterren stralen overal, Jenny, De Zaak M.P., Kermis in de regen, Rififi in Amsterdam - het is een trieste reeks films die niets wilden en daarom ook niets werden. Ook Fanfare zou nog genoemd kunnen worden, maar dat was in het genre tenminste nog een meevaller, en de Toon Hermans-film moge ook buiten beschouwing blijven, want dat werd helemaal geen film. De laatste teleurstelling is Rififi in Amsterdam, geregisseerd door John Korporaal, als bekwaam filmer uit Mexico gehaald en hier roemloos door de Amsterdamse mand gevallen. Grootste mankement was weer het scenario, van Korporaal zelf in samenwerking met Emile Brumsteede. Kees Brusse had ook zelf voor het scenario gezorgd van Kermis in de Regen... Zou dat een gewoonte zijn die overgenomen is van de televisie, waar ook de meeste regisseurs voor hun eigen vertalingen en bewerkingen zorgen, - veelzijdig als ze denken te zijn? Gaan we na welke films geslaagd mochten worden genoemd na 1945, dan zien we dat Jan Blokker (een literator) het scenario maakte van Fanfare, Hugo Claus (een literator) dat van Dorp aan de rivier en Het Mes, en Jan Blokker weer dat van Makkers staakt uw wild geraas. Uiteraard hebben de regisseurs eraan geschaafd en veranderd, maar in ieder geval hadden vakmensen, d.w.z. literatoren, een belangrijke stem in het kapittel. Men zou er goed aan doen dit eens in de berekeningen in te calculeren. Met de haren waren er in Rififi weer allerlei pittoreske Amsterdamse trekjes en inside-grapjes bijgesleept:
steile Amsterdamse trappen, ‘'t Benne krenge van dinge’ (Rijk de Gooyer), en dat soort zaken. Het werd daardoor meer een film voor de familieleden van de acteurs; althans Ingrid Valerius had tijdens de persvoorstelling bijzonder veel plezier als Maxim Hamel weer in een jurk rondliep of Jan Blaaser een stotter uitstiet. Onbegrijpelijk was de aanwezigheid van Anton Geesink in de film. Niet omdat hij erin zat, maar omdat hij niets te doen kreeg dat zijn optreden rechtvaardigde. We zagen geen heupworp of iets dergelijks, alleen tilde hij even de kleine Wim Poncia op, maar dat kan ik ook. Van slechte smaak getuigde het de joodse erfgename ten tonele te voeren, van slechte smaak getuigde tevens de enkele regisseurstrucjes, als de zich snel vermeerderende leeggedronken glazen en het afgezaagde beeldrijmpje met de kussens. John Korporaal heeft zich een filmer getoond die kan filmen, - dat wel. Had hij maar liever een goede film gemaakt.
N.S.