van de nar Touchstone die zijn Audrey voortdurend in haar achterste knijpt voor Orlando en Rosalinde, als eventuele onthullende demonstratie van hun eigen drijfveren, meer de betekenis van werkelijke ‘Toetssteen’.
Regisseur Carl Guttmann had het dus wederom aangedurfd met de over het algemeen toch niet zo heel sterke krachten van zijn ‘Ensemble’ een blijspel van Shakespeare op het repertoire te nemen. Nu staat het vast dat dit vlinderachtig-lichte spel dat praktisch iedere steun van een intrige moet ontberen, extreem hoge eisen aan spelers en regisseur stelt. Want zelfs Shakespeare's meest fervente bewonderaars zullen dit Naar het u lijkt moeilijk op het punt van compositie tot zijn geslaagdste werken kunnen rekenen, ook al zijn naast de hoofdpersonen een aantal bijfiguren als de cynische nar en de melancholieke edelman Jacques tot briljante portretten uitgegroeid. Maar teveel elementen uit het stuk doen denken aan een eerste opzet die nadere uitwerking zou behoeven, zoals bijvoorbeeld het rolletje van dominee Draaitekst dat met zijn vier regels niet meer is dan een aanloop van wat heel aardig had kunnen worden, als Shakespeare in deze scène werkelijk de figuur van een dronken geestelijke die zijn teksten door elkaar haalt, had kunnen gebruiken. Nu gaat in feite de huwelijksvoltrekking niet door en had het rolletje dus even goed gemist kunnen worden. Op de opvoerenden rust daarom de taak het onevenwichtig geconstrueerde geheel dat kennelijk niet in een afgewerkte versie tot ons is gekomen, wat duidelijker te profileren, door hier en daar een lijn wat sterker aan te zetten en elders een zwak gedeelte wat te verdoezelen of te schrappen. Men kan moeilijk zeggen dat ons zuidnederlands gezelschap aan die opgave geheel voldaan heeft. Integendeel, men heeft of het hier een sacrale tekst betrof een integrale uitvoering gegeven en dat nog wel in de langzamerhand volkomen verouderd-klinkende vertaling van Burgersdijk, die toch met minimale moeite door een aantal ‘gij-je’ veranderingen e.d. zoveel acceptabeler had kunnen klinken.
Maar ja, verstandelijk overleg is nooit het sterkste punt geweest van deze regisseur die zijn komst van over onze oostgrens met alles wat dat aan romantisch sentiment met zich meebrengt, wel nooit zal kunnen verdoezelen. Wel had hij de voorstelling zorgvuldig in scène gezet met veel oog voor het fraaie plaatje en het schilderachtig opstellen van de figuratie. Maar met name in het eerste bedrijf, waar de situatie wat moeizaam uit de doeken wordt gedaan, wilde de opvoering maar niet tot leven komen en bleef men er tamelijk koel tegenaan kijken. Pas toen Rosalinde eenmaal in haar mannenkleren rondstapte om haar geliefde Orlando een serie vrij onnodige poetsen te bakken, kwam er wat leven in de brouwerij en kwamen ook de dichterlijke vlucht van de taal en de puntigheid van de typisch Shakespeareaanse steekspel-dialogen beter tot hun recht. Toen pas stonden we ook weer versteld van het verbijsterende spel dat de intuïtieve Freudiaan Shakespeare met ons onderbewuste weet te spelen, als hij het ook uit zijn andere komedies bekende gegoochel met de seksen en hun onderlinge aantrekkingskracht, ditmaal toch wel op de spits drijft door Rosalinde, verkleed als de herdersknaap Ganymedes toch weer voor Rosalinde te laten spelen, als een jongen die een wuft meisje bespot, terwijl we dan altijd nog mogen bedenken dat indertijd dit meisjejongen-meisje uiteindelijk weer door een boy-actor werd gespeeld.
De zetstukken en costuums van Joseph Carl, een zoetelijke ontwerper waar Guttmann aan verknocht schijnt te zijn, dropen weer van een onwezenlijke sprookjessfeer en speciaal de aankleding van de dames was uitzonderlijk lelijk.
De uit België geïmporteerde Orlando van Juliën Schoenaerts was niet onverdienstelijk maar had gemakkelijk door een Nederlands acteur, die tenminste accentloos had gesproken, geëvenaard kunnen worden. De Rosalinde van Sigrid Koetse, verbluffend mooi als altijd, leek ons ondanks veel subliemguitige momenten toch wat al te modern en jongensachtig van opzet en voor de dochter van een hertog ook niet voldoende ladylike. Bij de overige bezetting zagen we de voordrachtskunstenaar Ben Aerden voor het eerst weer in een toneelrol waar niemand bij gebaat bleek te zijn. Max Croiset verkeerde op eenzame hoogte door zijn superieur-ontspannen vertolking van de nar Toetssteen, maar Frans 't Hoen als de geniepige hertog en Marja Habraken als de lieve Celia bleken ondanks sympathiek pogen niet tegen hun taken opgewassen. Lex Goudsmit, Henk Molenberg, Bob Löwenstein en Dick Scheffer blonken uit in een aantal kleinere rollen terwijl Ger Smit zeer welluidend een aantal melodieuze en enkele wat harkerige liedjes van Hans Broekman bij guitaarmuziek ten gehore bracht.
Ten slotte was het ons een raadsel waarom de vroeger toch vaak zo voortreffelijke acteur en nog dikwijls uitzonderlijk bekwame regisseur Jan Retèl tegenwoordig schijnt te menen dat het monotoon afdraaien van een tekst iets met toneelspelen van doen heeft.