rode aan. Vijf-en-vijftig francs. Toen, met A., was het 35, maar het is alweer twee jaar geleden. Of drie? Madema drinkt uit de fles, en smakelijk lachend gaan we naar zijn huis. Het heeft drie kamers en een zolder, een atelier.
's Avonds wachten we de bakker af die met een bestelwagentje langskomt. We eten een baguette, en Madema stelt voor, nog even een cognacje te drinken, om het af te leren, daarna zullen we wat praten in zijn huis, het mijne is nog niet goed ingericht. Daar moet je morgen direct mee beginnen, zegt hij, het inrichten, je eigen stempel er op drukken, anders voel je je absoluut displaced, displacé, hoe zeg je dat in het frans, hoe zeg je dat trouwens in het hollands? Er is nog eens een prijsvraag over geweest,
maar dat is niets geworden. Verplaatst, uit elkaar geplaatst, dat dank je de koekoek, dat vind ik in mijn woordenboek. Displaced. Je eigen dingen aan de muur, die stoel hier, die stoel daar, enfin, dat je je eigen huis inricht. Hier zul je weer werken. Je hebt een beetje gelord, hè? Dat schreef van Flijpestein al. Ja, man, vrouwen.
We zullen dus even een cognacje drinken. Thuis staan nog vier flessen wijn, en Madema weet niet dat er nog een fles jenever in mijn koffer zit, dat is een verrassing. In het café zijn de zes van vanmiddag bevoorrecht, omdat ze me al kennen. Madema voert me langs de rest, en ik zie de burgemeester tevreden glimlachen als Madema hem als burgemeester aankondigt. Boire un coup? Is Holland nu werkelijk zo'n land als monsieur Mademà vertelt? Oui, il y neige, il y gêle. Eh! Il fait tellement froid? Oui, il fait froid. Utrècque, zegt de burgemeester; dat heeft hij dus al van de anderen gehoord.
In de nacht zijn de bergen nog net te zien, een hoge, gebochelde horizon tegen de zwarte hemel. Madema en ik houden elkaar vast, naar huis toe. Kom, zeg ik. Je bent nog niet op orde, zingt hij, we gaan dus nog een klein glaasje wijn drinken bij mij. Kom, zeg ik. Mijn huis. Ik ontsluit de deur bijna devoot. En in mijn koffer zit de fles jenever. Madema jubelt.
Vanmorgen is hij nurks, en verdwijnt mopperend naar zijn eigen ruimte. Ik kijk om me heen, en denk er over weer te gaan slapen. Maar kijk, zo moet ik hier niet ook beginnen. Ik kom om te werken en zo, te vergeten en zo, te werken ook wel. Ik zal mijn stempel maar op het huis gaan drukken.
Ik verplaats wat stoelen, en weet best dat het hier heel goed uit te houden zal zijn. De pest is, zeg ik tegen mezelf, dat ze het domweg gewonnen heeft. Dat is toch niet te verdragen, dat hoeft toch ook niet verdragen te worden? Ik kijk om me heen, ga naar de zolder en pak mijn schilderkist uit. Ik moet eens wat gaan maken om de jezussen aan de muur te vervangen door contemporaine kunst. Voor het grootste raam schuif ik een tafel, dat is mijn tekentafel.
Ik bekijk de bergen met een kennersoog, beslis dat ik het anders doen zal dan Cézanne, en dan klimt de kudde schapen langs een pad van gruis omhoog. De morgen is voorbij, er komen mannen uit de kroeg, en de zon schijnt in mijn ogen. Verdomme, wat heb ik een belachelijk medelijden met mezelf. Ik moet eens kijken, hoe Madema het maakt.
Madema maakt het niet goed. Hij zit op zijn zolder tussen een grote rommel. Papieren, stukken brood, as, appels, klokhuizen van appels, en hij kijkt afwachtend naar een schilderij dat op de ezel staat. Heb jij hier een ezel? Ja, zegt hij ook nog. Hij wijst naar zijn hoofd waar hij pijn heeft. We hebben aardig wat gehad, verdedig ik dan, en hij vrolijkt wat op. We zullen eens een klein glaasje rosé gaan nemen, zegt hij, en we slenteren tevreden naar ons café. Deux rosés, roept Madema, en hij steekt twee vingers omhoog. Zo gaat het goed. De dochter van het café loopt langs de marmeren tafeltjes en grinnekt, en ze lijkt allerminst op A. Ik lach me rot, ik lach me helemaal rot. We klinken een beetje.
Hoe is de omgeving hier? vraag ik. Madema zegt dat er een machtig dorpje is, tien kilometer verderop, waar ze dansavonden hebben en een bioscoop driemaal per week. Films, man. Je zult zien hoe je over drie weken naar een film snakt. Die bergen, allemaal lief en aardig, maar je wilt ook wel eens leven als een gewoon mens, een filmpje zien, een beetje winkelstraten lopen, enfin. Utrecht is ook niets, hè? Vind je het er fijn? Ja, nu niet, dat begrijp ik, nee, vind je het fijn, in Utrecht, normaal, als die vrouw er niet rondliep? Ça alors. Ze heeft een ander, hè, schreef van Flijpestein.