Nieuw-Guinea op de conferentie van Den Pasar
W. Mooyman
Vijf Nijmeegse hoogleraren merken in een open brief aan de fractie van de KVP in de Eerste Kamer op, dat de afsplitsing van Nieuw-Guinea strijdig was met verklaringen van dr Van Mook in de conferentie van Den Pasar. Inderdaad, en hoe.
Den Pasar bouwt een huis, geschreven door de oud-hoofdredacteur van het Semarangse blad De Locomotief, W.A. van Goudoever, is een lezenswaardig boekje. Het is een uitgave van de Regeringsvoorlichtingsdienst in Batavia van februari 1947. Daarin zijn bijzonderheden te vinden over de conferentie van Den Pasar, de constituerende conferentie voor de staat Oost-Indonesië, die van 7 tot 24 december 1946 werd gehouden. In artikel 1 van het ontwerp Regeling tot vorming van den staat Oost-Indonesië stond ‘dat nader zal worden beslist omtrent de indeeling van het grondgebied van de huidige residentie Nieuw-Guinea’.
In de definitieve tekst van de Regeling is die zinsnede vervangen door de bepaling ‘dat nader zal worden beslist omtrent de indeeling van het grondgebied van de huidige residentie Nieuw-Guinea en zijn verhouding tot den staat Oost-Indonesië en de toekomstige Vereenigde Staten van Indonesië’.
Deze toevoeging is er niet zo maar gekomen. En er kwam bovendien nog meer bij.
In een uitvoerige toelichting had de luitenant-gouverneur-generaal verklaard waarom in het ontwerp Nieuw-Guinea buiten de regeling was gehouden: het gebied had in de oorlog een snelle ontwikkeling doorgemaakt die nu een groter bestuursaandeel met bij voorkeur Nederlandse steun vroeg, en de exploratie en exploitatie van Nieuw-Guinea met moderne naoorlogse middelen en een daarop aansluitende actieve bevolkingspolitiek zouden grote investeringen vergen, waar Nederland beter voor kon zorgen. Over het algemeen was het ook beter ‘een dergelijk - in wezen niet-Indonesisch gebied - niet te koppelen aan een Indonesischen staat doch veeleer tot een bijzonder territoir te maken, hetwelk men naar bevind van zaken zal kunnen verbinden aan de Vereenigde Staten van Indonesië, de Nederlandsch-Indonesische Unie of Nederland’. Vanzelfsprekend zou bij de regeling van de status van Nieuw-Guinea ‘altijd rekening gehouden worden met de betrekkingen tustusschen dit land en Indonesië, waarvoor het op den duur wellicht een belangrijk kolonisatiegebied kan vormen en waarmede het zonder twijfel in één of anderen vorm verbonden zal moeten blijven’.
Maar de deelnemers aan de conferentie hadden op 10 december een ministeriële uiteenzetting in de Tweede Kamer gehoord, waarin sprake was van een eigen status van Nieuw-Guinea ten behoeve van Nederlandse landbouwers en Nederlanders in Indonesië, en ze waren weinig gerustgesteld met de woorden van de heer Van Mook. In de debatten die volgden, herhaalde de luitenant-gouverneur-generaal: ‘Uit de door de regering voorgestelde toevoeging (aan artikel 1 - zie boven) blijkt dat het de bedoeling is het gebied binnen het raam van de Vereenigde Staten van Indonesië te houden.’
Er waren inmiddels amendementen ingediend op artikel 1 die beoogden het hele voorbehoud aangaande Nieuw-Guinea te schrappen. De toevoeging van de regering zoals die in de definitieve tekst kwam, werd pas aanvaard nadat de motie-Nadjamoeddin Daeng Malewa c.s. was aangenomen (bij handopsteken; 66 voor, twee stemmen tegen). De amendementen werden ingetrokken.
Volgens de motie zou de conferentie bij de regering aandringen op een spoedig onderzoek naar de mogelijkheid van aansluiting van Nieuw-Guinea bij de staat Oost-Indonesië.
Maar aardiger nog is de considerans van