op zekere leeftijd, alleenheerser is. Het is bij vele soorten waargenomen dat eerst (door het mannetje) het territorium veroverd wordt, daarna komt het wijfje vanzelf wel. Kenmerkend voor een werkzaam territoriuminstinct is het op de een of andere manier aanduiden ervan: vogels zingen, kraaien, krassen, klepperen, beren vegen zo hoog mogelijk tegen een stam of rots een reukmerk af, honden urineren evenals vele andere roofdieren, nijlpaarden sputteren met hun boterspaanvormige staart hun vloeibare mest wijd in het rond, er wordt gepronkt, geblaft, gedreigd en ook werkelijk gevochten.
Dood ten gevolge van territoriumstrijd is de tweede onder de doodsoorzaken van leeuwen.
Hoe wijd verspreid ook, niet bij alle dieren heeft men het territoriuminstinct aangetoond en we hoeven zeker niet zo maar aan te nemen dat het bij de mens zou voorkomen.
Maar er is toch wel veel gedrag van de mens dat niet redelijk of met verwijzing naar voedsel of sex te verklaren is en dat trekken gemeen heeft met het dierlijke territoriuminstinct. Brandt Corstius zal zelf in Amerika toch wel gemerkt hebben het grote verschil in zelfverzekerdheid waarmee men de omgeving tegemoet treedt wanneer men nog niet en wanneer men reeds een kamer gevonden heeft.
Als ik pas in een vreemde stad aankom, vraag ik me treurig af wat ik er kom doen, de omgeving lijkt me onvriendelijk, zelfs vijandig. Zodra ik al is het maar een griebus van een kamertje gevonden heb zie ik alles anders, dan pas begint het plezier in de nieuwe omgeving.
B.C. vraagt zich af wie er in New York nog een territorium kan verdedigen. Wel, ten eerste heeft zelfs de politie een bevel tot huiszoeking nodig eer men ze hoeft toe te laten, ten tweede is hij dan blijkbaar niet toegekomen aan die bladzijde waar Ardrey zo'n prachtig New Yorks voorbeeld geeft van territoriumstrijd: West Side Story, een strijd niet om voedsel of een partner - dat laatste is er zelfs dramatisch mee in strijd - maar simpelweg om het recht door bepaalde straten te lopen en dat aan anderen te verbieden.
We hoeven maar te denken aan onze ruzie met Indonesië over Nieuw-Guinea, een ruzie waarvan elke rationalisatie afbladdert als slechte verf, om te beseffen dat ook hier een instinctmatig mechanisme heeft gewerkt.
Degeen die - bij zo'n grote organische overeenkomst tussen de mens en de andere dieren - deze psychische mechanismen alleen maar als onverklaarbare analogieën wil zien, moet toch eens gaan twijfelen aan zijn anti-revolutionaire vooroordelen. Nauw verwant aan het territoriuminstinct is de instinctmatige behoefte bij dieren die in groepen leven om in die groepen een sociale rangorde te vestigen en te handhaven. Men zou kunnen zeggen dat het territoriuminstinct de horizontale verdeling van het milieu regelt en het rangorde-instinct de verticale.
In het terecht populaire boek van Lorentz (in het hollands: Ik sprak met viervoeters, vogels en vissen) krijgt men in het verhaal over zijn kauwtjes een prachtig voorbeeld van een instinctmatige rangorde. Die rangorde is vooral waarneembaar als een pikorde: er is een dier dat in principe alle andere van zijn groep pikt of op een andere manier van zijn baas-zijn getuigt (bij koeien b.v. door stoten met de hoorns), de daarop volgende pikt zelf alle andere behalve de eerstgenoemde. Dit gaat zo door tot onderaan de ladder, waar een zielig individu leeft dat in principe door alle andere gepikt wordt en zelf geen enkele ‘ondergeschikte’ heeft om zijn onlust op bot te vieren.
Een niet-zeldzame waarneming b.v. op de apenrots is deze: aap no. 1 stoot toevallig zijn hoofd of krijgt een toegeworpen pinda in het oog. Om de daardoor gewekte onlustgevoelens kwijt te raken geeft hij aap no. 2 op zijn donder, no. 2 reageert zijn ergernis af op no. 3, no. 3 op 4 en zo tot op de onderste trede. Als de doorgegeven ergernis daar geen uitweg meer vindt, ziet men vaak dat door angstig geschreeuw van nummer laatst de hogere regionen opgewekt worden om te hulp te snellen. Men zou dat een natuurlijke rechtvaardigheid kunnen noemen.
Dit zelfde patroon vinden we op kantoren, laboratoria, in schoolklassen, het leger, zelfs bij tweelingen is er altijd één die het initiatief neemt, de ander die dat opvolgt. Toevallige overeenkomst?
Ik moet op deze plaats B.C. toegeven dat een belangrijk ontsierend element van Ardrey's boek de querulerende toon is. Waarschijnlijk kwam die toon direct voort uit de teleurstelling dat zijn laatste toneelstuk een mislukking was gebleken. Maar los daarvan kan ik me wel iets voorstellen van de nijdigheid op zoveel heldere koppen die zonder nadere argumenten een apart bastionnetje voor de menselijke geest handhaven. Misschien is dat ook een territoriumquaestie.
Ik geloof ook wel degelijk in de kwade