kwaliteit overblijft, òf een gemengde, nationaal-internationale kern met Breitner, Chagall, een paar Mondriaans, een paar Picasso's en nog wat enkelingen van niveau. De duizenden buitenlanders die nu jaarlijks Het Stedelijk overspoelen om in de eerste plaats Van Gogh te zien, zullen dan wegblijven, en ook de Nederlanders, die nu regelmatig blijven komen omdat er maandelijks nieuwe tentoonstellingen te zien zijn, die - goed of niet goed - in ieder geval de belangstelling waard zijn, zullen wegblijven omdat de nieuwe directie op verzoek van de Manifestanten de blik meer binnenwaarts gericht houdt en nu ook de Nederlandse traditionelen (God helpe ons De Brug over) een kans geeft. Het Stedelijk zal zo een dood Hansestadje worden. De enige redding die overblijft, nu zowel Sandberg als Van Gogh vertrekken, is een leiding die nog meer dan voorheen het accent zal leggen op de moderne visuele kunsten. In plaats van Van Gogh zal nu Karel Appel het museum moeten domineren, nog meer dan voorheen zal de zelfwerkzaamheid van de kinderen die het museum bezoeken, moeten worden bevorderd, er zal meer nog dan vroeger aandacht moeten worden besteed aan de toepassing van de kunst in het dagelijkse leven, en ook de andere kunsten zullen in het museum geïntegreerd moeten worden. Het Filmmuseum zal een soort betere bioscoop moeten worden, met meer dan twee voorstellingen per week voor alleen de ingewijden, dichters zullen moeten voorlezen uit eigen werk, musici zullen ook de modernste muziek toegankelijk moeten proberen te maken en de bibliotheek zal ook uitleenbibliotheek moeten worden. Alle activiteiten kortom, die het Stedelijk Museum ook voordien al tentoonspreidde, zullen nog energieker en met nog meer propagandamiddelen ter hand moeten worden genomen. Met Van Gogh verliest Het Stedelijk zijn laatste decorum, zijn laatste inertie, zodat het enige wat hem nog
rest om in leven te blijven is: een werkplaats te worden, een broeinest van activiteit, een stadion waarin de dertigduizend maandelijkse toeschouwers niet passief blijven kijken naar de tweeëntwintig voetballers in de diepte, maar meevoetballen, op sportieve wijze, onder toezicht van de scheidsrechter. De vraag die iedereen beheerst is, wie die scheidsrechter zal zijn. De Zweed Pontus Hulten, die kennelijk op de nominatie staat, heeft de handicap dat hij geen Nederlander is. Voor velen schijnt dat een onoverkomelijk bezwaar te zijn. Hij kan, als Zweed, de Nederlandse schilderkunst niet op haar waarde taxeren, zeggen zijn tegenstanders, hij zal vreemd staan tegenover de Nederlandse schilderkunst. Mogen we even smakelijk lachen? Wie zijn die Nederlandse schilders van belang die hij niet zal kunnen taxeren? Van Gogh, van wie iedere buitenlander denkt dat hij een Fransman is? Van Dongen, Jongkind? Appel, Corneille, Bram van Velde? Mondriaan? Onze belangrijkste schilders wonen sinds een eeuw buiten Nederland. We zullen er zo langzamerhand aan moeten wennen, dat de schilderkunst internationaal is, niet alleen vandaag, maar ook gisteren al en eergisteren. Het zijn niet alleen de Nederlanders die, zonder schade en waarschijnlijk met winst, van het ene vaderland naar het andere verhuisden. Chagall, Kandinsky, Picasso, Anthonie van Dijck, El Greco, Holbein, Gauguin, Dali, Gris, Modigliani, Soutine, de lijst is nog voor uitbreiding vatbaar. Zouden schilders wel, en museumdirecteuren niet met vrucht van het ene land naar het andere kunnen verhuizen? Ook Sonja Gaskell is geen Nederlandse van oorsprong. Het zal zelfs een immens voordeel zijn als buitenlander directeur van Het Stedelijk te worden, want welke Nederlander zou kunnen optornen tegen de verongelijkte stromingen die na het vertrek van Sandberg hun gram komen halen? Als jonkheer kostte het Sandberg niet de minste
moeite met soevereine minachting aan alle kritiek voorbij te gaan. Wie hem zondagavond op de televisie Dylaby hoorde verdedigen, met een ernst een minder vrolijke zaak waardig, mag bovendien vermoeden dat hij niet gehandicapt wordt door een uitbundig gevoel voor humor, waardoor hij de zaken nooit te betrekkelijk hoefde te zien. Pontus Hulten schijnt een dynamisch man te zijn met een gulle lach en veel plezier in zijn werk. Hij zal dus wel in staat zijn de betrekkelijkheid te zien van activiteiten als Bewogen Beweging en Dylaby, hij zal ze, speels als kunstenaars nu eenmaal horen te zijn, blijven organiseren, met misschien nog groter frequentie, maar zonder de gewichtige manifesten daarbij die van gewoon een kostelijke grap een Diepere Bedoeling maken. Het gevolg zal zijn dat niemand er meer boos om kan worden, zoals ook niemand boos werd om de concerten die Hoofnung organiseerde in Londen, met ketelmuziek, autotoeters en hondekettingen, maar zonder diepgravende voor- en nawoorden. Tegelijkertijd zal Pontus Hulten de slechts betrekkelijke waarde inzien van de ‘Geen Zweet’-kalkers, hun een plaatsje gunnen in een van zijn zalen, zonder zich overigens iets van hun nationale gevoeligheden te hoeven aantrekken. De keus van Hulten lijkt me Sandbergs laatste daad van betekenis.