vrijden van de conventies waarin hij gevangen zit’ en in De Maskerfabrikant: ‘wie zich te vaak uitgeeft voor wat hij niet is, riskeert dat hij op den duur niet meer van die valse schijn los kan komen’. Marceau maakte daarbij ditmaal (tenminste bij de voorstelling die ik zag) een weinig geïnspireerde indruk, waardoor hij nog al eens een steek liet vallen, wat in deze kunst, die het juist van de grootste precisie in elk gebaar moet hebben, storend werkte, met name waar hij illustrerend optrad bij geluiden op een geluidsband en bij herhaling niet synchroon was.
Het kort na elkaar zien van deze serie solo-mimevoorstellingen, heeft in ieder geval weer klemmend de vraag doen opkomen of deze uitingsvorm wel ooit in staat zal zijn om een avond lang te boeien. Het is immers, hoe verschillend geaard de uitvoerenden ook mogen zijn, weer zonneklaar gebleken dat de beperking ligt in de mogelijkheden van de mime zelf. Het is immers niet voor niets dat men nagenoeg dezelfde scènetjes bij verschillende spelers ziet terugkeren, zonder dat er van plagiaat sprake hoeft te zijn (opstaan, wassen en aankleden; vrijen op een bankje; de kunstschilder; de rechtbank; de soldaat). Vaak doorziet men ook gemakkelijk hoe een heel nummer uit één bepaalde nabootsingstrouvaille moet zijn ontstaan: Het vliegernummer van Marceau bijvoorbeeld, waarvan de vierende bewegingen met het vliegertouw zich bijzonder goed lenen voor mimische uitbeelding. Bepaalde andere acties laten zich door deze kunstvorm dan juist weer niet uitdrukken, hoe groot de technische perfectie en lichaamsbeheersing ook zijn. Zo is het typerend dat in het chirurgienummer van Molcho er iemand met een zwaar voorwerp komt binnenstappen dat absoluut onherkenbaar blijkt tot het eindelijk op een stellage staat en er in gebladerd wordt zodat het publiek met een zucht van verlichting tot een groot boek kan concluderen. Het trucje dat Marceau in dit verband veelvuldig toepast om de omtrek van een attribuut met beide handen in de lucht te schetsen, blijft daarbij een, mimisch eigenlijk niet verdedigbaar, lapmiddeltje. En deze beperkingen die de vormen stellen hebben uiteraard ook hun uitwerking op de inhoud. Zodra er een iets ingewikkelder verhaaltje verteld moet worden is dat, zonder uitleg in het programma, niet meer te volgen. De draad van het Kain en Abel-nummer van Samy Molcho kon men dank zij enige bijbelse bekendheid met het gegeven, met moeite
vasthouden, maar de Japanse legende die Marceau vertelt over een misdadiger die achter een scherm wordt doorstoken door een politieagent maar zich dan toch niet verraadt, is mij volkomen ontgaan omdat ik het verklarende inlegvelletje uit mijn programma was verloren.
Of de mime ooit tot een volwaardige uitdrukkingsvorm zal uitgroeien naast ballet of toneel lijkt mij daarom zowel door de beperktheid van haar onderwerpen als door de ontoereikendheid van haar middelen, hoogst twijfelachtig. Want al moeten we ons voor ogen houden dat de gedachten en ideeën die door de mimekunstenaar worden geuit zijn eigen denkbeelden zijn via zelfgevonden expressiemiddelen op ons overgebracht, in tegenstelling tot wat er doorgaans in de dans of op het toneel gebeurt, dan stellen we toch ook vast dat van de Grote Wijsheid en Mensenkennis van Marceau, waar de impresario het in zijn programmawoordje over heeft, in ieder geval in zijn kunst niet veel kan blijken.
Dat er desalniettemin rondom Marceau's optreden een sfeer van mallotige extase hing, die zich zelfs uitte in uitzinnige ovaties voor Pierre Verry die de bordjes met de titels onbewegelijk mocht vasthouden, spreekt voor het kritiekloze Amsterdamse publiek langzamerhand vanzelf. We mogen dan al constateren dat Marceau's vakbeheersing een enkele maal leidt tot topprestaties waarmee hij zijn collega's overtreft (zijn koorddanser, de twee visies die de advocaat en de officier op het gepleegde misdrijf geven) dat blijven dan toch incidentele stunts, terwijl in het algemeen noch zijn humor, noch zijn filosofietjes, noch de gewekte ontroering boven huishoudkwaliteit uitstijgen.
Voor onze landgenoot Rob van Reyn, die Marceau, Molcho en Dimitri op het punt van de parodistische pantomime veruit overtreft, moet het overtrokken enthousiasme voor deze gastvoorstellingen des te irriterender zijn omdat hijzelf, ondanks een groeiende belangstelling, voor zijn kunstvorm nog steeds geen adequate erkenning vindt.