als realisten heeft aangeboden, is zwaar teleurstellend. Natuurlijk is dit te wijten aan de organisatoren die al te enthousiast iedere lijn als realistisch wilden zien die toevallig een neus omschreef of die uitkwam op een oor.
Francis Bacon, van wie deze zomer een tentoonstelling in de Tate Gallery plaats vond, die wordt vervolgd in vele europese steden w.o. Amsterdam, behoort tot de grootste observatoren van de zichtbare, uiterlijk te registreren werkelijkheid.
Hij is nochtans veel moderner dan een Max Beckmann, veel minder ‘cultureel’ of psychologisch, veel minder zich zelf duidend. Hij behoort veeleer bij de objectieve kijkers wier visioen begint bij de foto. Het is waar dat zijn drastiek in de werkelijkheidsweergave soms verandert in de door de psyche ingegeven visioenen, maar een groot deel van het werk berust op het zien, het scherpe zien, het onthullende zien en tenslotte de obsessie van het zien. Dit zien van Bacon heeft bepaalde objectieve eigenschappen die het in de buurt van het fotografische kijken brengen. Het bezit daarnaast de subjectieve kentekenen die het niet doen ervaren als een zuiver materieel genieten. Er is dus bv. sprake van verschil in observatievermogen met het impressionistische gulzig genietende zien.
Vele portretten van Bacon zijn naar aanleiding van foto's ontstaan, waarvan hem vooral de grimas en het gebaar hebben getroffen. De grimassen corresponderen niet met de scala van menselijke gevoelens. Het is de grimas waarbij de nuances verdwijnen en de opengesperde (zg. hartelijke of stralend lachende) mond een onmenselijke muil wordt, een in ontbinding verkerend kakement. Vaak zijn het portretten van gerenommeerde staatslieden die hem tot dergelijke verbeeldingen drijven. Technisch hebben zijn schilderijen een zekere transparantie waardoor men twee gezichten door elkaar waarneemt, het keurige hoofd van de gentlemen en het onwezenlijke aspect van diens objectief, als lichtvlekken geregistreerde fysionomie. Psychologische analyse is vreemd aan een dergelijke observatie. Psychische eigenschappen worden niet herkenbaar gedetailleerd. Wat domineert is de verschijningsvorm van het absurde - zo men wil: beestachtige - binnen het menselijk landschap.
Een hoogtepunt van Bacons portretten wordt gevormd door de reeks pausen. De beeltenissen zijn naar model ingegeven door Velasquez en foto's van Pius XII op de sedes gestatoria. Het oordeel over deze kerkelijke majesteit is aanvankelijk nog aanwezig wanneer men Pius XII herkent aan zijn bril, zijn grote bezorgde clericale insectenogen en zijn brede lippen, maar snel groeit deze gestalte uit tot een krankzinnige verschijning op de troon, krijsend van de lach, met een verfrommeld gezicht, of spelend met de Vissersring aan zijn vingers. Op een ander portret ziet men die ijdele handen verworden tot twee bloedige klompjes. Tenslotte gaan de metamorfoses over in het visioen van een gebaarde schurk die krijsend op zijn troon zit binnen enkele magere lijnen besloten en binnen het geweld van de rode en groene verf.
Ik geloof niet dat hier een bijzondere interesse voor het pausschap spreekt, noch een intense aversie daartegen. Wat men ziet is voornamelijk van visuele orde. Bacon heeft de Paus gezien als een potsierlijk verklede nar, die als verschijning belachelijk is, zijn menselijkheid behoudt en juist daardoor in zijn situatie groeit tot een gekooide gevangene.
Juist dit registreren buiten de moraal, dit genadeloze zien, maakt de wereld van Bacon zo weergaloos boeiend en huiveringwekkend.
Er hangt op de tentoonstelling, die momenteel in Mannheim is, de voorstelling van een naakt paar, waarvan de man boven de vrouw kruipt. Het gezicht van de vrouw vertoont weer de vage in een waas gerealiseerde grote grijns. De man is veel ernstiger. Het tafereel is de ontluistering van de poëzie, het is de volle lichamelijkheid die hier gekoppeld wordt aan wat doorgaans toch slechts geestelijk wordt ervaren. Men meent in de hemel te zijn, kijkt om in de spiegel en ziet twee dieren. Daarom is deze scène nog niet beestachtig, laat staan dat zij iets van het amusement der pornografie zou kennen.
Ook Vincent van Gogh behoort tot de thema's van Bacon. Zijn rake, heldere, zeer dunne schildertrant heeft hij hier verlaten voor de getourmenteerde penseelvoering in massa's verf van schreeuwende technicolorkleuren. Men ziet Van Gogh als een boer op het land, als een sombere groothoofdige dwerg op de straat en tenslotte als een pijprokende Paus. Beelden rijmen op beelden. Vincent rijmt op Innocentius X. Vincent ziet er echter uit als een gemoedelijk geestelijk opperhoofd met vredespijp.
Bacon schijnt zonder aarzeling te schilderen. Hij kent grote kleurvelden zonder toon of toets, bijna gespoten. Op andere plaatsen schildert hij in brede nonchalante verfstreken, of in subtiele rafelige toetsjes.