Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 167 · 15 augustus 1962De waarde van de serDe ontwikkeling van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie - onze na-oorlogse ‘neue Kombination’ van leiding en overleg - is opmerkelijk ver ten achter gebleven bij de verwachtingen. Wat van onderen af in het bedrijfsleven zou opgroeien, is tot dusver een schriele vegetatie gebleven in de schaduw van de weelderig opgeschoten mythe der ‘free enterprise’. De snelle economische expansie, die daarentegen de verwachtingen overtrof en een voedingsbodem vormde voor het politiek neoliberaal en economische neo-klassiek denken, is daar niet vreemd aan. Intussen schrijft de geschiedenis tekenen aan de wand, die tot bezinning oproepen op de vraag of de maatschappelijke organisatorische status quo wel gehandhaafd kan blijven. Niet alleen maatschappelijk-organisatorisch doch ook productie-theoretisch wordt het neo-liberale denken door mythen geremd, in zijn bewustzijn vernauwd. Zo hebben wij bijv. elders naar onze mening kunnen aantonen, dat de kapitaalopvatting in het neo-klassieke denken op een mythe berust. Indien mocht blijken, dat we het bij het rechte eind hebben, dan ontvalt aan de neo-klassieken en daarmede ook aan het neo-liberaal denken een belangrijk standpunt. Wie treurt over het feit, dat er zo weinig schot zit in de ontwikkeling van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie vindt sterkende troost bij een bondgenoot, die nog niet verslagen is: de tijd. Hij heelt niet alleen wonden, doch wast ook breinen.
In de kringen, waar de epiek van de ‘free enterprise’ in haar meest romantische vorm wordt uitgedragen, schijnt men te worden gedreven door een existentiële vrees, dat in het kleed van zaken als de p.b.o., hervorming van de onderneming e.d., de wil gestoken is de ondernemer tot zetbaas van overheid en werknemers te verlagen. Dat is een karikatuur van nieuwe, reeds vaag te onderscheiden vormen. Men lijdt aan maatschappelijke drempelvrees. ‘Men’ dat | |
[pagina 2]
| |
zijn dan de Schumpeteriaanse moedige dóórzetters van nieuwe combinaties! De meest effectieve verdediging, namelijk het creëren van alternatieven, laat men intussen achterwege, zodat op het beleid de zegswijze van toepassing is: ‘de boot afhouden’. Wie echter remt, stuurt niet.
De weefstoelen der geschiedenis staan niet stil. Het patroon dat voor het p.b.o.-tapijt was opgezet bevatte drie motieven: functionele decentralisatie, subsidiariteitsbeginsel en souvereiniteit in eigen kring. Beginselen als deze drie zijn als maatschappelijk kompas veelal onbetrouwbaar ten gevolge van magnetische storingen door bijv. het eigen belang. Voorts wordt het lezen van het kompas belemmerd door blinde vlekken en oogkleppen. In zijn omgang met beginselen, in het beheer van beginselen is de mens daardoor als regel niet bijster succesvol. De grootste verleiding is beginselen bij te slijpen tot een passe-partout, waarin voor de een al het bestaande past en voor de ander al wat hij nieuw creëren wil, met als gevolg in beide gevallen een scheefgetrokken beeld van de werkelijkheid. Dat het maatschappelijk denken van mythische of dogmatische elementen doortrokken is, blijkt wel heel duidelijk wanneer men twee verschillende perioden daaruit vergelijkt. Het is verwonderlijk te moeten constateren, welke grondige verschuivingen in dat denken dan blijken te hebben plaatsgehad. Wat aanvankelijk aanneembaar en aanvaardbaar leek, blijkt later onaannemelijk en onaanvaardbaar te zijn en omgekeerd. Dit behoeft allerminst tot een ontmoedigend relativisme of historisme te leiden.
De mens opereert in de tijd. Hij is pionier. Wanneer hetgeen vandaag helder lijkt in zijn denken, morgen problematisch wordt, dan wijst dat er op hoezeer de menselijke geest bij zijn onderzoekingen tijdelijke rustpunten behoeft en aanvaardt voor zijn critische instelling. De mens denkt binnen een raam van mythen: zaken die hij voorlopig als vaststaand beschouwt omdat zij net op armlengte van zijn critische geest af liggen. De periferie van het menselijk denken is irrationeel. De les die de mens daaruit kan trekken is dat hij onderweg moet blijven. Daarmede maakt hij geschiedenis. Verstarring treedt daar in, waar tijdelijke rustpunten als blijvende rustpunten worden beschouwd. Een bijzonder fraaie beeldspraak, die in dit verband past, gebruikte prof. Oldewelt eens: op armlengte vindt de zwemmer steun in het water, een steun die hem al voortgaande ontvalt, waarna verderop opnieuw tijdelijk steun wordt gevonden. Er is intussen geen redelijk denkend mens die de zwemmer zou adviseren er maar mee op te houden. Men kan zich dan ook niet onttrekken aan de afhankelijkheid van tijdelijke rustpunten, hetgeen betekent dat mythische, dogmatische elementen ook in het maatschappelijk denken hun functie hebben. Daarnaast eist de tijdelijkheid van die rustpunten voortgaande critiek, hetgeen mede betekent een critisch-empirisch aftasten van de werkelijkheid.
Het beginsel behoeft de aanvulling van de ervaring, het experiment. Welke concrete maatschappelijke vormgevingen in de praktijk blijken aan te slaan, is niet vooraf voorspelbaar. Daarmede is tevens de ondernemingsgewijze produktie niet in het teken van een maatschappelijk dogma, doch in dat van de experimenteel afgetaste ontwikkeling gesteld. Het vraagstuk van de optimale organisatie van voortbrenging, verdeling en verbruik is niet een kwestie van òf-òf, maar van èn-èn. Elkaar aanvullende vormen creëren eerst een evenwichtig geheel. Het begrip optimum impliceert doseren, niet elimineren. Geïsoleerd is de blauwdruk der volledige nationalisatie even steriel als die der ondernemingsgewijze produktie en die der publiekrechtelijk georganiseerde produktie. Dit zo zeggende, hebben we nieuwe steunpunten bereikt in het maatschappelijk denken, van waaruit verder gepionierd kan worden, mede omdat zij passen in het huidige ‘open’ wetenschapsbeeld.
Wat van de oorspronkelijke blauwdruk der p.b.o. nog het meest tot leven is gekomen, is de Sociaal-Economische Raad. Sedert zijn ontstaan heeft hij een indrukwekkend aantal adviezen uitgebracht op uiteenlopende gebieden: het mededingingsbeleid, het vestigingsbeleid, het prijsbeleid, het landbouwbeleid, de sociale verzekering, de loonpolitiek, etc. De SER heeft krachtig | |
[pagina 3]
| |
wortel geschoten in ons maatschappelijk bestel. Hij is niet meer weg te denken. Als adviserend orgaan heeft hij aanzienlijk meer betekenis gekregen dan als toporgaan van het publiekrechtelijk te organiseren bedrijfsleven. Daarom alleen al lijkt de verder begaanbare weg zich uit te strekken in het vlak van de adviserende taak, van het overleg. Er zijn positief te waarderen ervaringen opgedaan, die uitnodigen het pad, dat werd opgegaan, verder af te lopen.
Voor het functioneren van de SER kunnen de volgende ervaringsregels worden getrokken. De drie groepen van representanten, namelijk kroonleden, werkgeversleden en werknemersleden hebben een gemeenschappelijke discussiebasis van een sterk zakelijk karakter. Denkwijzen en approaches van de problemen liggen niet zo ver uitéén, dat een speurtocht naar gemeenschappelijke conclusies bij voorbaat een onbegonnen zaak is. Er heeft een doorstroming en uitwisseling van gedachten en opvattingen plaats gehad, die constructieve arbeid mogelijk heeft gemaakt. Relateren we deze ervaring aan de situaties in andere landen, dan stemt de toestand hier tot een grote mate van tevredenheid. Het discussieren en redeneren binnen een gemeenschappelijke horizon kan uiteraard tot een collectieve bewustzijnsvernauwing voeren. De SER kan gaan lijden aan intellectuele inteelt, het weren van denkpatronen die buiten de gemeenschappelijke horizon liggen. Zo kan ook een te grote distantie optreden ten opzichte van de parlementaire denkwereld. Het komt ons voor, dat het gecombineerde lidmaatschap van SER en parlement, mits niet overgedoseerd, een dergelijk polarisatie-proces voorkomt. De tekortschietende factor is duidelijk de regering. Zij heeft het in belangrijke mate in handen of de nog brokkelige, incidentele adviserende arbeid van de SER op sociaal-economisch gebied tot een integrale kan uitgroeien. Van een werkelijk systematische inschakeling van de SER is nog geen sprake, niettegenstaande het feit, dat krachtens Art. 41 Wet BO de regering verplicht is advies te vragen omtrent ‘alle belangrijke maatregelen op sociaal of economisch gebied’. Zou men van het parlement kunnen verwachten dat het in meerderheid de regering aan deze plicht herinnert? De behoefte aan een advies wordt nog al te zeer door engpolitieke of incidentele overwegingen bepaald. Datzelfde geldt voor de bereidheid van de regering een openbare behandeling in de SER van in commissies voorbereide adviezen toe te laten. De SER zelf blijkt er nog al eens moeite mee te hebben om tot een eensgezind advies te komen. De oorzaak daarvan ligt soms in een werkelijk principiële tegenstelling. Een politieke eindbeslissing van de regering in gemeen overleg met de Staten-Generaal is dan gewenst. De SER draagt met een principieel verdeeld advies bij tot een verheldering van het politieke klimaat. In andere gevallen schiet men tekort in de wijze kunst elkaar te vinden. Een verliezersangst verstart vaak standpunten van leden of delen van de Raad. Het prestige van de Raad is daarmede niet gediend. Unanieme adviezen worden soms reeds in de commissies geboren. Daarmede stijgt het prestige van de voorzitter. Een goede voorzitter volgt het adagium: ‘zoekt wat vereent’. Een wetenschappelijk geweten - voorzitters zijn overwegend mannen van wetenschap - leidt licht tot nieuwsgierige analyse van tegenstellingen. Een component der wetenschappelijke arbeid is echter ook de synthese. In de SER wordt de wetenschap geroepen als ‘onafhankelijk dienaresse’ van het beleid. Daarom is het geen minderwaardig gedoe of wetenschappelijke schande wanneer een voorzitter van begin af aan aanstuurt op eensgezindheid. Geschillen, die zijn wetenschappelijk getraind oog wellicht eerder ziet dan de leden, verdienen niet zonder meer naar boven te worden gehaald. Om tot beleid te kunnen komen is het vaak nodig het onderscheidend denken een halt toe te roepen.
Er zijn er in den lande, die bevreesd zijn dat de door ons gewenste weg er toe zal leiden dat de SER gaat regeren. Unanieme adviezen op het gehele gebied der sociaal-economische politiek zouden regering en Staten-Generaal draineren. Men houdt het liever op verbrokkelde adviesaanvragen van de regering en verbrokkelde adviezen van de SER. Anderen zouden tegen een dergelijke gewichtsverhoging van de SER geen bezwaar hebben mits de samenstelling van de SER of zijn commissies verbreed zou worden. De gedachten gaan dan eigenlijk in de richting van een adviserend parlement. In beide gevallen wordt de geheel eigen functie van de SER in ons maatschappelijk bestel miskend. Het kan niet de bedoeling zijn dat de SER het Nederlandse volk | |
[pagina 4]
| |
organisch vertegenwoordigt. Het is een orgaan van het bedrijfsleven. Het adviseert de regering over zaken, die het bedrijfsleven raken. Dat zijn twee belangrijke elementen, ten gevolge waarvan de regering als hoedster van het algemeen belang nimmer onder het gezag van de SER door mag gaan. Anderzijds houden die twee elementen tevens in dat de SER ook voluit gelegenheid dient te krijgen zijn eigen mening te vormen over zaken des bedrijfslevens. Daarmede krijgt de eigen verantwoordelijkheid van het georganiseerde bedrijfsleven gestalte. Wanneer in het sociaal-economisch beleid organisatorisch diegenen meer gewicht krijgen, die door dat beleid geraakt worden, dan is dat pure democratische winst. In de sociaal-economische orde wordt dan aan hetelement leiding van bovenaf het verzachtende element van overleg en ‘zelfbesturing onder supervisie’ toegevoegd. Op zichzelf betekent dat al een zekere deconcentratie van beleidsmacht zonder dat de eenheid en coördinatie van het beleid daardoor behoeft te worden aangetast.
In de vrees, dat parlement en regering door de SER gefrustreerd worden, frustreert men de SER. Dr. Drees Jr. heeft eens gesteld dat de SER zich bij zijn adviesarbeid door normen dient te laten leiden, welke door het parlement zijn opgesteld. De SER zou dus dan zijn mening vormen binnen de door het parlement geuite volkswil. Men zou dat kunnen billijken indien de SER zelf beleid voerde, in de zin van een soort uitvoerende kamer met ruime bevoegdheden. De SER is echter het kanaal waarlangs het bedrijfsleven over zijn eigen zaken slechts adviseert. Het is onzin te verlangen dat het adviseert op basis van de door het parlement uitgedrukte volkswil. Om idee te krijgen van die onzin, moet men die gedachte eens toepassen op het jongste SER-advies over de loonpolitiek. Wie advies vraagt moet volledige vrijheid aan de adviseur geven om te adviseren zoals hij meent te moeten adviseren. Wanneer regering en parlement vaker en systematischer het orakel van het Bezuidenhout raadplegen, dan kan het landsbelang daarmede alleen maar gediend zijn. Toegegeven, de SER is eenzijdig, een eenzijdigheid waar hij wellicht een enkele keer nog trots op is. Doch dat geldt ook voor het parlement. De wijze, waarop de regering de adviezen van de SER over het huur- en bouwkostenbeleid naast zich neer gelegd heeft - onder de ministers zijn oud-SER-leden! - is beneden peil. Dat zal de regering onherroepelijk opbreken. Let wel: dat het advies niet opgevolgd is, is het goede recht van de regering. Maar dat recht heeft als keerzijde de plicht de afwijzing met redenen te omkleden.
We merken op, dat de p.b.o., in het bijzonder de SER, meer betekenis heeft gekregen als advies- en overlegorgaan dan als orgaan dat gezag draagt en leiding geeft. Het komt ons daarom dan ook voor, dat de p.b.o. voor de afzonderlijke bedrijfstakken de meeste betekenis kan hebben als advies- en overlegorgaan. In de maatschappelijke orde ontwaren we steeds dosering van drie elementen: leiding, ruil en overleg. Zowel het streven naar produktiviteitsverhoging als het moderne personeelbeleid monden bij de meest moderne visies uit in de erkenning van de grote betekenis van het overleg in de onderneming Dat behoeft leiding en hiërarchie niet aan te tasten, kan deze echter wel verzachten. De hervorming van de maatschappij dient niet zo zeer in gedeeltelijke vervanging van ruil door leiding dan wel in die van ruil èn leiding door overleg te worden gezocht. Daar zien wij voorshands de beste perspectieven, ook voor de p.b.o. In het recente geval ‘Beynes’ blijkt overduidelijk welke spanningen ontstaan wanneer overleg ontbreekt. Blijkt ook hoe zeer het ondernemerschap tekort schiet op het gebied van de maatschappelijke organisatie. Wanneer zal men de drempelvrees overwinnen?
Zeer recent wierp prof. mr. W.F. de Gaay Fortman een aantal stevige knuppels in het hoenderhok. ‘Demagogie’ schrijft het CSWVGa naar voetnoot*). Het kan dit woord beter nu inslikken dan over enkele jaren. Men zette zijn horloge gelijk. Een gewaarschuwd man telt voor twee. W. Hessel |
|