bracht, is door Pilkington c.s. nauwelijks gerekend. Het door De Becker met zoveel duidelijke instemming neergeschreven ‘men moet het publiek verachten’ geeft inderdaad de strekking weer van het nieuwe rapport. Maar dit heeft J.W. Reith al vastgesteld toen hij nog geen pair maar directeur-generaal van de B.B.C. was. Toén met veel meer recht dan nu: omdat de zendmogelijkheden zo beperkt waren en uitzending van drie radioprogramma's gelijktijdig het optimum leek dat bereikt kon worden. Nu heeft alleen de B.B.C. al plannen klaar voor zestig regionale programma's.
De econoom Alan Day heeft eerst in Contrast, het nieuwe aan televisie gewijde kwartaalschrift van het British Film Institute, en later in The Observer berekend dat zes of zeven televisieprogramma's niet slechts technisch maar ook economisch heel goed mogelijk, bovendien uit een oogpunt van voorziening in behoeften aan veelzijdige culturele consumptie, informatie en educatie gewenst zijn.
Deze verruiming van de zendmogelijkheden is voorshands waarschijnlijk van grotere betekenis dan de vergroting van de afstand waarover televisiebeelden rechtstreeks uitgezonden en ontvangen kunnen worden die door de communicatiesatellieten wordt geboden. Tijdsverschillen en andere factoren maken de waarde van de rechtstreekse transatlantische programmarelayering relatief.
Het rapport-Pilkington is duidelijk het rapport van ‘verlichte’ staatsburgers die het goed voorhebben met hun medeburgers, wier geestelijk welzijn hun ter harte gaat. Zij hebben van huisvrouwenverenigingen en kerkbesturen, van bisschoppen en jeugdleiders, van onderwijzers en volksontwikkelaars bijzonder veel kwaads gehoord over de kwalijke invloed van commerciële televisie vooral. Dat over die invloed wetenschappelijk nog vrijwel niets vaststaat hoefde hun niet te interesseren. Zij waren geroepen tot rapporteren, niet tot wetenschappelijke research. De verantwoordelijkheid moet hun zwaar hebben gewogen. Maar met een besef van verantwoordelijkheid, hoe onontbeerlijk het moge zijn, alléén komt men er niet als men nieuwe wegen moet zoeken voor het gebruik van de radio- en televisie-omroep. Het leidt licht tot het kortzichtig paternalisme van de klassieke highbrow, die het ‘volk’ wil vormen en ontwikkelen volgens zijn normen en vanuit zijn door overlevering en traditie bepaald cultuurbesef.
Eén man zat er in de commissie die veel over populaire cultuur en massacultuur heeft
gedacht en geschreven, Richard Hoggart. Men mag aannemen dat hij een belangrijk aandeel heeft gehad in de formulering van de algemene beschouwingen van de commisie, waarin o.m. wordt gezegd: ‘No one can say he is giving the public what it wants, unless the public knows the whole range of possibilities which television can offer, and, from this range, chooses what it wants to see. For a choice is only free if the field of choice is not unnecessarily restricted.’
Dat is waar. Juist daarom is het zo jammer dat de commissie de mogelijkheden om ‘the field of choice’ werkelijk te verruimen niet heeft onderzocht.
De B.B.C. verricht nog altijd voortreffelijk werk. Het haar inmiddels door de regering toegezegde tweede programma lijkt welverdiend. Binnen deze B.B.C. is er meer ruimte tot competitie tussen productieteams en creatieve medewerkers dan binnen bijvoorbeeld de ‘gezamenlijkheid’ van het Nederlandse omroepbestel. Dit neemt niet weg dat elk monopolie op het terrein van publiciteit en cultuur levensgrote gevaren in zich bergt. Oók het verkapte monopolie van een aantal samenwerkende ‘onafhankelijke’ programmamaatschappijen (of ‘vrije’ omroepverenigingen).
De ether is openbaar. De zendmogelijkheden zullen wel altijd beperkt blijven, zij zijn niettemin de laatste jaren in principe aanzienlijk verruimd, zullen nog ruimer worden. De technologische ontwikkeling houdt met de wensen en vrezen van brave cultuurconservatoren nu eenmaal geen rekening. Op basis van dit dubbele gegeven - het openbare karakter van de ether; de relatieve beperktheid van de gebruiksmogelijkheden - moet een ‘philosophy of masscommunications by air’ te funderen zijn. Dat de commissie-Pilkington hierin niet is geslaagd, mag haar nauwelijks worden kwalijk genomen. Zij was daarvoor niet toegerust en ingesteld. Het blijft niettemin jammer dat zij ‘pay-television’ (het systeem van betaling per programma door de con-