niet dat deze broederlijke gevoelens van gedeelde smeerlapperij een mooie menselijke eigenschap zijn, maar dat zulke gevoelens aanwezig kunnen zijn heb ik in Indonesië verschillende malen geconstateerd en zij vooral kunnen mij een verklaring geven van het, psychologisch gesproken, fantastische gebeuren in de Algerijnse steden.
Sommigen zeggen: de Algerijnse leiders beseffen te goed welk een economische ramp het voor hun land zou zijn wanneer alle colons zouden vertrekken. Maar vanwaar zoveel redelijkheid tegenover een bevolkingsgroep die zich zozeer heeft misdragen als de Europeanen van Algiers en Oran, terwijl diezelfde leiders zich, aan de vooravond van de onafhankelijkheid, al zo onredelijk tegenover elkaar gedroegen? En de onredelijkheid betekent, behalve een gevaar voor de politieke eenheid van het land, ook een aansporing voor de achterblijvende colons om toch naar Frankrijk of Spanje te emigreren.
Bovendien is de overeenkomst tussen Susini en de F.L.N.-gedelegeerde dr. Mostafaï altijd nog minder opmerkelijk dan het feit dat hun overeenkomst blijkbaar door de mohammedaanse bevolking van Algiers is aanvaard. Jean-Jacques Susini, de oorlogsmisdadiger, is niet door een razende bevolking gevierendeeld, hij loopt integendeel vrij rond in dezelfde stad waar hij al jaren lang zijn duistere praktijken uitoefent. Men weet er zijn adres, hij gaat uit, belegt vergaderingen, geeft ‘zijn’ bevolkingsgroep wijze raad - terwijl zijn handlangers aan de overkant van de Middellandse Zee voor de vuurpelotons komen. Ik kan er nauwelijks aan geloven dat dit verschijnsel de politieke redelijkheid van de moslims karakteriseert. Er moet, ondanks alles, iets van een merkwaardige ‘ondergrondse’ band bestaan tussen ‘Europeanen’ en ‘Arabieren’, een band die in Algiers blijkbaar sterker is dan in de meeste andere vroegere koloniën tussen gekoloniseerden en kolonialen heeft bestaan.
Hoe griezelig en onvoorstelbaar zoveel lankmoedigheid voor ons mag zijn, er steekt in het gedrag van de Algerijnse moslims toch ook iets waar wij, geloof ik, een voorbeeld aan kunnen nemen. Zij zijn, laat op de dag weliswaar, maar hoe dan ook toch zo verstandig geweest liever de hand te reiken aan een moordenaar dan nog langer een situatie te laten voortduren die van mensen moordenaars maakte. Want de Susini's levert iedere samenleving wel op, maar het afgrijselijke van de toestand in Algiers en Oran was de collectieve moordzucht die zich van de Europeanen meester maakte, uit een mengeling van spijt, woede en veel angst toch ook, stel ik me voor. ‘As long as there's a middle road, all right, I'll be on it. But if it came to fighting, I'd fight for Mississippi against the United States even if it meant going out into the street and shooting Negroes,’ zei William Faulkner enkele jaren geleden. In de afgelopen maanden nu voegden de duizenden Faulknertjes in Oran en Algiers de daad bij het woord: een uitweg leek hun, vooral na Evian, afgesloten; zij voelden zich vernederd in hun afschuwelijke koloniale superioriteitsgevoelens en waren tevens bevreesd voor de vijand die zich gedurende acht jaar had gemanifesteerd, in hun ogen, als een moord- en terreurorganisatie. Zo kwamen zij er toe Frankrijk te bevechten en de straat op te gaan om er moslims neer te schieten, of in ieder geval dat neerschieten toe te juichen.
De moslims nu hebben blijk gegeven de kunst te verstaan (zo ziet het er tenminste naar uit) om op een moeilijk ogenblik een streep te kunnen zetten onder het nabije verleden. Hier in Europa gaat dat wel eens te moeilijk, geloof ik. Ik ben er niet vóór, bijvoorbeeld, dat een nog wel uit het verzet voortgekomen uitgeverij de Nederlandse vertaling brengt van het pernicieuze werk waarin de beroemde A.J.P. Taylor komt vertellen dat Hitler heus zo'n onaardige man niet was als de wereld zo dom is te geloven - alsof er geen andere werken, uit het Duits bijvoorbeeld, over de politiek van de nazis te vertalen zouden zijn.
Anderzijds echter doen hier, zeventien jaar na de ineenstorting van het nationaalsocialisme, de anti-Duitse sentimenten vaak weinig zuiver aan. Dat het Duitse regeringsen ambtenarenapparaat niet vrij is van oorlogsmisdadigers en ex-nazi's is een afschuwelijke zaak, maar juist zij die volhouden dat het hele Duitse volk verpest is en met Hitler heeft meegelopen zouden daarover niet zo verbaasd hoeven doen, want waar had zo'n volk dan na 1945 zijn bestuursapparaat uit moeten recruteren? In een land als het onze is het al niet eens mogelijk gebleken om hele of halve collaborateurs uit regeringen te houden, en evenmin kunnen wij volhouden voorbeeldig te zijn geweest in de bestraffing van officieren die zich na 1945 in Indonesië hebben misdragen. De hele naoorlogse geschiedenis heeft ons geleerd dat blijkbaar niets moeilijker is voor een volk dan om zijn oorlogsmisdadigers te straffen: zij lopen vrij rond,